Nr21 - Va-Yakhel

  UP-DATE'S -- Hier vindt U de recente wijzigingen, toevoegingen en actuele publicaties

 

 

 

 

 

Start
Omhoog
English
עברית
Español
Wie zijn wij?
Activiteiten
Shabbath in Susya
Thora
Tenach
Emuna
Mitswot
Het Joodse vragertje
Messias
Beth HaMikdash
Joods denken
Jodendom
Kabbalah
ISRAEL
Zionisme
Aliyah
Gebeden
Zmirot
Citaten
Links
Noachidisch
Lectuur

 

 

 

Thora-gedeelte Va-Yakhel (en Hij liet samen komen)

 

Va-Yakhel(en Hij liet samenkomen),  Ex 35:1-38:20, Haftara: I Koningen 7:40-50

 

Ex 35:1-38:20 1  Toen liet Moshé de gehele vergadering der Israëlieten samenkomen en zeide tot hen: Dit zijn de geboden, die de Eeuwige bevolen heeft te doen.  2  Zes dagen zal werk verricht worden,  maar op de zevende dag zal het voor u een heilige tijd zijn, een volledige sabbat voor de Eeuwige; ieder, die daarop werk verricht, zal ter dood gebracht worden.  3  Gij zult in geen van uw woningen vuur ontsteken op de sabbatdag.  4  Moshé zeide tot de gehele vergadering der Israëlieten: Dit is het gebod dat de Eeuwige gegeven heeft: 5 neemt van uw bezit een heffing voor de Eeuwige; ieder zal deze gewillig van hart opbrengen als heffing voor de Eeuwige, goud, zilver, koper; 6 blauwpurper, roodpurper, scharlaken, fijn linnen, geitehaar; 7  roodgeverfde ramsvellen, tachasvellen, acaciahout; 8 olie voor het licht, specerijen voor de zalfolie en voor het welriekend reukwerk; 9  chrysopraas-stenen en vulstenen voor de efod en voor het borstschild.  10  Allen die onder u kunstvaardig zijn, zullen komen maken al wat de Eeuwige geboden heeft;  11  de tabernakel, zijn tent en zijn dekkleed,  zijn haken en zijn planken, zijn dwarsbalken,  zijn pilaren en zijn voetstukken;  12  de ark met haar draagstokken, het verzoendeksel en het voorhangsel ter bedekking;  13  de tafel met haar draagstokken, al haar toebehoren en het toonbrood;  14  de lichtkandelaar met zijn gerei, zijn lampen en de olie voor het licht;  15  het reukofferaltaar met zijn draagstokken, de zalfolie en het welriekend reukwerk; het gordijn van de ingang, voor de ingang van de tabernakel;  16  het brandofferaltaar met het bijbehorende koperen traliewerk, zijn draagstokken en al zijn gerei, het wasvat met zijn voetstuk;  17  de gordijnen van de voorhof, zijn pilaren,  zijn voetstukken en het gordijn van de poort van de voorhof;  18  de pinnen van de tabernakel en de pinnen van de voorhof, en hun touwen;  19  de ambtsklederen voor de dienst in het heiligdom, de heilige klederen voor de priester Aharon en de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te bekleden.  20 Toen ging de gehele vergadering der Israëlieten van Moshé heen.  21  Daarop kwam iedere man wiens hart hem dreef, ieder wiens geest hem drong, en bracht de heffing voor de Eeuwige ten behoeve van het werk aan de tent der samenkomst en voor de gehele dienst en de heilige klederen.  22  Zij kwamen dan, de mannen zowel als de vrouwen, en ieder bracht gewillig van hart neusringen, oorringen, zegelringen en halssieraden, allerlei gouden voorwerpen.  Iedere man die een beweegoffer van goud voor de Eeuwige bewoog,  23  en iedere man die blauwpurper, roodpurper, scharlaken, fijn linnen,  geitehaar, roodgeverfde ramsvellen en tachasvellen in zijn bezit had, bracht dit.  24  Ieder die een heffing van zilver of koper hief, bracht de heffing voor de Eeuwige, en ieder die acaciahout voor al het werk ten behoeve van de dienst in zijn bezit had , bracht dit.  25  Iedere vrouw, die kunstvaardig was, spon eigenhandig en zij bracht het gesponnene, het blauwpurper, roodpurper, scharlaken en het fijne linnen.  26  Alle kunstvaardige vrouwen, wier hart haar daartoe dreef, sponnen het geitehaar.  27  De vorsten brachten de chrysopraasstenen en de vulstenen voor de efod en voor het borstschild,  28  de specerij en de olie voor het licht, voor de zalfolie en voor welriekend reukwerk.  29  Alle mannen en vrouwen, wier hart hen drong om iets te brengen voor al het werk dat de Eeuwige door Moshé geboden had te maken. De Israëlieten brachten het als een vrijwillige gave voor de Eeuwige.  30 Moshé zeide tot de Israëlieten:  Ziet, de Eeuwige heeft Besaleel, de zoon van Uri, de zoon van Chur, uit de stam Juda , bij name geroepen, 31 en heeft hem vervuld met Gods Geest,  met wijsheid, inzicht en kennis en dat voor allerlei werk:  32  om ontwerpen te bedenken en om die uit te voeren in goud, zilver en koper;  33  om stenen te bewerken en om die in te zetten ; om hout te snijden en om al het ontworpen werk te maken.  34  En Hij heeft hem en Oholiab, de zoon van Achisamak, uit de stam van Dan in het hart gegeven om anderen te onderrichten.  35  Hij heeft hen vervuld met kunstvaardigheid , om te maken al het werk van een handwerker, van een kunstenaar, van een maker van veelkleurig weefwerk in blauwpurper,  roodpurper, scharlaken en fijn linnen, en van een wever: uitvoerders van allerlei werk en makers van ontwerpen. 

36:1 Zo moeten Besaleel en Oholiab werken, en iedere man die kunstvaardig is, aan wie de Eeuwige wijsheid en inzicht in die dingen geschonken heeft, zodat hij verstand heeft van het vervaardigen van al het werk voor de dienst van het heiligdom, overeenkomstig alles wat de Eeuwige geboden heeft.  2  Toen ontbood Moshé Besaleel en Oholiab en iedere man die kunstvaardig was, in wiens hart de Eeuwige wijsheid had gelegd, ieder wiens hart hem drong om het werk te komen verrichten.   3  Zij namen van Moshé de gehele heffing over, die de Israëlieten gebracht hadden ten behoeve van het werk voor de dienst van het heiligdom, om dit te verrichten.  Dezen nu brachten nog elke morgen een vrijwillige gave tot hem.  4  En al de vaklieden, die het gehele werk ten behoeve van het heiligdom maakten, kwamen ieder van het werk dat hij verrichtte,  5  en zeiden tot Moshé: Het volk brengt meer dan nodig is voor de uitvoering van het werk dat de Eeuwige geboden heeft te maken.  6  Toen gaf Moshé een bevel en men liet het overal in de legerplaats afroepen : Laat man noch vrouw verder enig werk maken ten behoeve van de heffing voor het heiligdom. Zo werd het volk weerhouden meer te brengen. 7  Want het materiaal was voldoende om al het werk te maken, ja, er was te veel.  8 Toen maakten alle kunstvaardigen onder de werklieden de tabernakel van tien tentkleden van getweernd fijn linnen en van blauwpurper, roodpurper en scharlaken;  met kunstig geweven cherubs maakte men die.  9  De lengte van elk tentkleed was achtentwintig el, en de breedte van elk tentkleed vier el: eenzelfde maat voor al de tentkleden.  10  Men verbond vijf van de tentkleden aan elkander, en nog eens vijf tentkleden aan elkander.  11  Ook maakte men blauwpurperen lussen op de rand van het ene tentkleed, aan het einde, aan het ene stel; evenzo deed men op de rand van het laatste tentkleed aan het andere stel.  12  Vijftig lussen maakte men op het ene tentkleed en vijftig lussen aan het einde van het tentkleed, dat tot het andere stel behoorde, zodat de lussen tegenover elkaar stonden , de een tegenover de ander.  13  Men maakte vijftig gouden haken en verbond de tentkleden aan elkander door de haken, zodat de tabernakel een geheel was.  14  Men maakte tentkleden van geitehaar tot een tent over de tabernakel, elf tentkleden maakte men.  15  De lengte van elk tentkleed was dertig el en de breedte van elk tentkleed vier el : eenzelfde maat voor de elf tentkleden.  16  Men verbond vijf van de tentkleden afzonderlijk en zes van de tentkleden afzonderlijk.  17  Men maakte vijftig lussen op de rand van het laatste tentkleed aan het ene stel , en vijftig lussen op de rand van het tentkleed aan het andere stel.  18  Men maakte vijftig koperen haken,  om de tent te verbinden, zodat zij een geheel was.  19  Ook maakte men een dekkleed voor de tent van roodgeverfde ramsvellen, en een dekkleed van tachasvellen daaroverheen.  20  Men maakte de planken voor de tabernakel van acaciahout, rechtopstaande;  21  tien el was een plank lang en anderhalve el breed.  22  Elke plank had twee tappen, zodat zij aan elkaar verbonden konden worden; zo deed men met al de planken van de tabernakel.  23  Men maakte de planken voor de tabernakel , twintig planken aan de zuidkant.  24  En veertig zilveren voetstukken maakte men onder de twintig planken, twee voetstukken onder de ene plank voor haar beide tappen, en twee voetstukken onder de andere plank voor haar beide tappen.  25  Evenzo maakte men voor de andere zijde van de tabernakel aan de noordkant twintig planken 26  en veertig zilveren voetstukken daarvoor: twee voetstukken onder de ene plank en twee voetstukken onder de andere plank.  27  Voor de achterzijde van de tabernakel aan de westkant maakte men zes planken.  28  Twee planken maakte men voor de hoeken van de tabernakel aan de achterkant.  29  Zij waren volkomen gelijk aan de onderkant en aan de bovenkant, tot de ene ring. Zo deed men met die beide, om de twee hoeken te vormen.  30  Er waren dus acht planken met haar zilveren voetstukken: zestien voetstukken; telkens twee voetstukken onder een plank.  31  Men maakte dwarsbalken van acaciahout: vijf voor de planken van de ene zijde van de tabernakel,  32  vijf dwarsbalken voor de planken van de andere zijde van de tabernakel, en vijf dwarsbalken voor de planken van de tabernakel aan de achterkant naar het westen.  33  Men maakte de middelste dwarsbalk in het midden der planken, dwars doorlopende van het ene einde naar het andere.  34  De planken overtrok men met goud, de ringen maakte men van goud als houders voor de dwarsbalken, en de dwarsbalken overtrok men met goud.  35 Men maakte het voorhangsel van blauwpurper , roodpurper, scharlaken en getweernd fijn linnen; met kunstig geweven cherubs maakte men het.  36  Men maakte daarvoor vier pilaren van acaciahout en overtrok ze met goud; de haken waren van goud, en men goot er vier zilveren voetstukken voor.  37  Men maakte een gordijn voor de ingang der tent van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getweernd fijn linnen: veelkleurig weefwerk;  38  en de vijf pilaren van acaciahout, met hun haken ; men overtrok hun toppen en dwarsstangen met goud, en de vijf voetstukken waren van koper. 

37:1 Besaleel maakte de ark van acaciahout, twee en een halve el lang, anderhalve el breed, en anderhalve el hoog.  2  Hij overtrok die met louter goud, van binnen en van buiten, en hij maakte er een gouden omlijsting omheen.  3  Hij goot er vier gouden ringen voor,  aan de vier voetstukken en wel twee ringen aan de ene zijwand en twee ringen aan de andere zijwand.  4  Hij maakte draagstokken van acaciahout en overtrok die met goud.  5  En hij stak de draagstokken in de ringen aan de zijwanden van de ark om de ark te dragen.  6  Hij maakte een verzoendeksel van louter goud, twee en een halve el lang en anderhalve el breed.  7  Hij maakte twee cherubs van goud,  van gedreven werk maakte hij ze, aan de beide einden van het verzoendeksel,  8  een cherub aan het ene einde en een cherub aan het andere einde. Uit een stuk met het verzoendeksel maakte hij de cherubs op zijn beide einden.  9  En de cherubs hielden twee vleugels uitgespreid naar boven, met hun vleugels het verzoendeksel bedekkende en hun aangezicht naar elkander gericht; naar het verzoendeksel waren de aangezichten der cherubs gericht.  10 Hij maakte de tafel van acaciahout, twee el lang, een el breed en anderhalve el hoog.  11  Hij overtrok die met louter goud en maakte er een gouden omlijsting omheen.  12  Hij maakte er een rand van een handbreedte omheen en een gouden omlijsting rondom haar rand.  13  Hij goot er vier gouden ringen voor en hij zette de ringen op de vier hoeken aan haar vier poten.  14  Dicht bij de rand bevonden zich de ringen, als houders voor de draagstokken om de tafel te dragen.  15  Hij maakte de draagstokken van acaciahout en overtrok ze met goud, om de tafel te dragen.  16  En hij maakte het gerei dat op de tafel behoorde, de schotels, schalen, kommen , en de kannen, waarmee geplengd wordt , van louter goud.  17  Hij maakte de kandelaar van louter goud ; van gedreven werk maakte hij de kandelaar , het voetstuk zowel als de schacht, de bloemkelken, met knoppen en bloesems, vormden een geheel daarmee.  18  Zes armen staken uit zijn zijden : drie armen van de kandelaar uit de ene zijde en drie armen van de kandelaar uit de andere zijde.  19  Drie bloemkelken in de vorm van amandelbloesem aan de ene arm, met knop en bloesem , en drie bloemkelken, in de vorm van amandelbloesem, aan de andere arm, met knop en bloesem; aldus voor de zes armen,  die uit de kandelaar uitstaken.  20  Op de kandelaar vier bloemkelken, in de vorm van amandelbloesem, met zijn knoppen en bloesems .  21  Ook een knop onder het eerste paar armen , die uit hem voortkwamen, en een knop onder het tweede paar armen, die uit hem voortkwamen,  en een knop onder het derde paar armen, die uit hem voortkwamen; aldus bij de zes armen,  die er uitstaken.  22  De knoppen en de armen kwamen uit hem voort, terwijl het geheel een gedreven werk van louter goud was.  23  En hij maakte er de zeven lampen voor met snuiters en bakjes van louter goud.  24  Van een talent louter goud maakte hij hem met al zijn gerei.  25 Hij maakte het reukofferaltaar van acaciahout, een el lang en een el breed , vierkant, en twee el hoog; de hoornen vormden daarmee een geheel.  26  Hij overtrok het met louter goud,  het bovenvlak en de zijvlakken rondom, en de hoornen. Hij maakte er een gouden omlijsting omheen.  27  Hij maakte er twee gouden ringen voor, onder de omlijsting, aan de beide zijkanten op de beide zijden, als houders voor draagstokken om het daarmee te dragen.  28  En hij maakte draagstokken van acaciahout en overtrok ze met goud.  29  En hij maakte de heilige zalfolie en het zuivere welriekend reukwerk, zoals een zalfbereider die bereidt. 

38:1 Hij maakte het brandofferaltaar van acaciahout, vijf el lang en vijf el breed, vierkant, en drie el hoog.  2  Hij maakte hoornen aan de vier hoeken, de hoornen vormden daarmee een geheel en hij overtrok het met koper.   3  Hij maakte al het gerei van het altaar : de potten, de scheppen, de sprengbekkens,  de vorken en de vuurpannen, al zijn gerei maakte hij van koper.  4  Hij maakte voor het altaar een traliewerk , een koperen netwerk, tot halverwege beneden zijn rand.  5  Hij goot vier ringen aan de vier einden van het koperen traliewerk, als houders voor de draagstokken.  6  Hij maakte de draagstokken van acaciahout en overtrok ze met koper.  7  En hij stak de draagstokken in de ringen aan de zijden van het altaar, om het daarmee te dragen; hol, van planken maakte hij dit.  8  Hij maakte het wasvat van koper, met een voetstuk van koper, van de spiegels der dienstdoende vrouwen, die dienst deden bij de ingang van de tent der samenkomst.  9 Hij maakte de voorhof; voor de zuidzijde : de gordijnen van de voorhof van getweernd fijn linnen, honderd el;  10  hun twintig pilaren met daarvoor twintig voetstukken van koper, en voor de pilaren haken en dwarsstangen van zilver.  11  Voor de noordzijde: honderd el; hun twintig pilaren met daarvoor twintig voetstukken van koper en voor de pilaren haken en dwarsstangen van zilver.  12  Voor de westzijde: de gordijnen vijftig el; en hun tien pilaren met daarvoor tien voetstukken, en voor de pilaren haken en dwarsstangen van zilver.  13  En voor de oostzijde: vijftig el.   14  Voor het ene zijstuk: de gordijnen vijftien el, met hun drie pilaren met de drie voetstukken daarvan.  15  En voor het andere zijstuk (aan weerszijden van de poort van de voorhof waren gordijnen) vijftien el, met de drie pilaren en de drie voetstukken daarvan.  16  Al de gordijnen van de voorhof rondom,  waren van getweernd fijn linnen.  17  De voetstukken voor de pilaren waren van koper , de haken en de dwarsstangen voor de pilaren van zilver, ook het overtrek van hun boveneinde was van zilver. Zij waren door zilveren dwarsstangen verbonden, al de pilaren van de voorhof .  18  Het gordijn voor de poort van de voorhof was veelkleurig weefwerk van blauwpurper,  roodpurper, scharlaken en getweernd fijn linnen; twintig el was de lengte, en de hoogte (tevens de breedte van de stof) was vijf el , in overeenstemming met de gordijnen van de voorhof.  19  De vier pilaren en de vier voetstukken daarvan waren van koper; de haken, het overtrek van hun boveneinde en de dwarsstangen waren van zilver.  20  Al de pinnen voor de tabernakel en voor de voorhof rondom, waren van koper. 

 

I Koningen 7:40-50  40  Ook maakte Chiram de potten, scheppen en sprengbekkens. Zo voltooide Chiram al het werk, dat hij voor koning Salomo aan het huis van de Eeuwige had te doen: 41  de twee zuilen, de twee bollen der kapitelen op de top der zuilen, de twee vlechtwerken om beide bollen der kapitelen op de top der zuilen te bedekken, 42  de vierhonderd granaatappelen voor beide vlechtwerken, twee rijen granaatappelen voor elk vlechtwerk, om de beide bollen der kapitelen op de zuilen te bedekken, 43  de tien onderstellen en de tien bekkens op de onderstellen, de ene zee, 44  de twaalf runderen onder de zee, 45  en de potten, scheppen en sprengbekkens; al deze voorwerpen die Chiram voor koning Salomo voor het huis van de Eeuwige maakte, waren van gepolijst koper. 46  In de Streek aan de Jordaan goot de koning ze, in diepe grond, tussen Sukkot en Saretan. 47  En Salomo liet al de voorwerpen ongewogen vanwege de overgrote hoeveelheid; het gewicht aan koper werd niet berekend. 48 Ook maakte Salomo al de voorwerpen in het huis van de Eeuwige, het gouden altaar en de tafel waarop het toonbrood lag, van goud; 49  de vijf kandelaars rechts en de vijf links voor de achterzaal, van gedegen goud; de kelken, lampen en snuiters, van goud; 50  de schalen, messen, sprengbekkens, schotels en vuurpannen van gedegen goud; de scharnieren voor de deuren van het binnenste vertrek naar het heilige der heiligen en voor de deuren van de hoofdzaal van de tempel, van goud.

 

 

Een paar gedachten

 

>Toen liet Moshé de gehele vergadering der Israëlieten samenkomen en zeide tot hen: Dit zijn de geboden, die de Eeuwige bevolen heeft te doen Zes dagen zal werk verricht worden,  maar op de zevende dag zal het voor u een heilige tijd zijn, een volledige sabbat voor de Eeuwige. (35:1,2). Bij het inprenten van G’ds instructies begint Moshé als eerste met de Shabbat en laat daarmee het belang daarvan inzien. Het vieren van de shabbat is als het ware een trouwring. Het is een teken tussen G’d en Zijn volk. Een soort trouwring. In de Talmoed staat, in het kader van het belang van het vieren van de shabbat, dat als het volk Israël als volk 2 shabbatten heiligt is daar de tijd van de verlossing aangebroken. [tractaat Shabbat 118b].

 

>Moshé zeide tot de gehele vergadering der Israëlieten: Dit is het gebod dat de Eeuwige gegeven heeft: neemt van uw bezit een heffing voor de Eeuwige; ieder zal deze gewillig van hart opbrengen als heffing voor de Eeuwige, goud, zilver, koper (35:5). Naast de tienden en eerstelingen vraagt G’d vrijwillige gaven. Gaven die gegeven worden uit liefde voor G’d. Juist met die gaven wordt de tabernakel gebouwd.

 

>Het volk brengt meer dan nodig is voor de uitvoering van het werk dat de Eeuwige geboden heeft te maken (36:5). G’d ziet het hart aan. Al deze mensen die zo ‘weerhouden werden’ werden door G’d gezien alsof ze het toch gegeven hadden.

 

 

 

Links voor bestudering van het  Thoragedeelte:

 

Nederlands:

http://www.joodsleven.nl/

http://www.nik.nl (onder Over Jodendom, Parasje van de week)

http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/

 

Engels:

http://ravkooktorah.org/

http://www.machonmeir.net/

http://www.torah.org/learning/torahportion.php3

http://www.chabad.org/parshah/default.asp

http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm

http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml

 

 

 

 

Start ] Omhoog ] Nr22 - Pekudei ] [ Inhoud ]

Voor vragen of opmerkingen over deze website verzenden aan
webmaster@shalom-center.org
Laatst bijgewerkt: 29 november 2021