....en 
gij zult het (land Israël) in bezit nemen en daarin wonen; dan zult gij naarstig 
onderhouden al de inzettingen en de verordeningen, die ik u heden voorhoud. Dit 
zijn de inzettingen en de verordeningen, die gij naarstig zult onderhouden in 
het land dat de Eeuwige, de God uwer vaderen, u gegeven heeft om het te 
bezitten, zolang gij op de aardbodem leeft.
  
  
  De Mitswot zijn de instructies van de Eeuwige, 
  verwoord in de Thora. 
  
  
  Het 
  is een tot uitdrukking brengen van het 'Steeds voor ogen houden' van de 
  Eeuwige (Ps 16:8)
  
   
  
   
  
  Joods zijn is een manier van leven, het is praktisch.
  
   
  
  In de Babylonische Talmud 
  (Shabbat 31a) staat dat Raba zei dat er aan een persoon die voor het hemelse 
  gerechtshof verschijnt gevraagd zal worden: Behandelde je je zaken eerlijk 
  (getrouw) ?, Heb je tijd apart gezet voor Thorastudie?, Heb je er aan gewerkt 
  om kinderen te krijgen? Heb je uitgezien naar de verlossing van de wereld? Er 
  zal dus niet gevraagd worden wat je geloofd heb maar wat je gedaan hebt. Zie 
  ook Mich. 6:8 “Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is en wat de Eeuwige 
  van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben, en 
  ootmoedig te wandelen met uw God. ”, In Jer 9:22, 23 staat het als volgt: “Zo zegt de Eeuwige: De 
  wijze roeme niet op zijn wijsheid, en de sterke roeme niet op zijn kracht, de 
  rijke roeme niet op zijn rijkdom, maar wie roemen wil, roeme hierin, dat hij 
  verstand heeft en Mij kent, dat Ik de Eeuwige ben, die goedertierenheid, recht 
  en gerechtigheid op aarde doe; want in zodanigen heb Ik behagen, luidt het 
  woord van de Eeuwige.”, Lev 19:18 “maar uw naaste liefhebben als uzelf” ook in 
  de Mishna Pirke Avot 2:21 wordt de nadruk gelegd dat je verantwoordelijk bent 
  voor je daden.
  
   
  
  Binnen het Orthodoxe Jodendom 
  geldt het levensmotto: Hoe kan ik de Eeuwige zo goed mogelijk dienen en hoe kan ik het 
  beste Zijn Thora onderhouden? Om even het verschil aan te duiden met het 
  christendom: Daar is het belangrijkste levensmotto: Hoe kan ik gered/behouden 
  worden (van de hel). Het verschil tussen Joods en Christelijk denken zit er in 
  het beginsel niet dat er verschil van mening is over de identiteit van de 
  messias maar het verschil zit in deze verschillende levensmotto's.
  
   
  
  Binnen het Joods denken 
  gaat het er dus meer om wat je doet dan om wat je geloofd (behalve 
  dat De Eeuwige de Ene, Enige ware God is). Daar direct aan verbonden is de 
  Joodse gedachte: Hoe kan ik een beter mens worden. Hoe kan ik mijn leven 
  verbeteren. 
  
   
  
  De mens heeft een vrije 
  wil om tussen het goede en het kwade te kiezen. Ieder mens heeft een goede 
  neiging (Jetzer HaTov) en een kwade neiging (Jetzer HaRa). De bedoeling is dat 
  hij zich niet door zijn kwade neiging laat leiden maar door zijn goede 
  neiging. Het 'in zonde geboren 
  worden' dogma kent het Jodendom niet. Iedereen is zelf verantwoordelijk voor 
  zijn eigen daden. De zonde van een vader is met zijn dood volledig vernietigd 
  (tenzij de zoon in de zonden van de vader volhardt). Je kunt als kind of 
  kleinkind wel last hebben van (de gevolgen van) die zonde, of de gevolgen 
  ervan zien. 
  
   
  
   
  
  Rabbijn Haim HaLevy Donin 
  schrijft in zijn boek 'To be a Jew' dat het dienen van de Eeuwige op een viertal principes 
  is gebaseert:
  
   
  
  1)
  Er is maar 
  Één God, 
  De God van Israël 
  zoals dat staat in Deut. 6:4  Hoor, Israël: de Eeuwige is onze God; de Eeuwige 
  is één!  God is de schepper van alles. Hij is geen mens en is ondeelbaar.
  
   
  
  Avraham was de grondlegger 
  van de eerste monotheïstische godsdienst (geloof in één God). God zag 
  dat Avraham in staat was dit geloof aan zijn kinderen door te geven. Daarom 
  koos God Avraham uit om een verbond mee te sluiten. Het verbond wat God 
  nu nog steeds met Israël heeft. Als er wordt gesproken over ‘de God van 
  Israël’, betekent dat niet dat God alleen een God is van Israël en niet van de 
  volken. Toch wordt God wel zo genoemd, als herinnering aan het verbond van God 
  met Israël, níet om te zeggen dat Hij geen God is van de volken.
  
   
  
  2) 
  Het volk Israël 
  is door de Eeuwige uitgekozen, als Zijn volk, om Zijn Naam op aarde bekend te 
  maken : In 
  Gen. 12:1-3 staat geschreven “De Eeuwige nu zeide tot Avram: Ga uit uw land en 
  uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal; 2  
  Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en 
  gij zult tot een zegen zijn. 3  Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u 
  vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems 
  gezegend worden”. Hier staat geschreven dat God Zijn verbond met Avraham 
  sluit. In Jes. 43:21 staat “Het volk dat Ik Mij geformeerd heb, zal mijn lof 
  verkondigen.”. Het volk Israël heeft de taak de wereld te onderwijzen over de 
  enige God en over een rechtvaardige samenleving. Daarom moeten zij naar de 
  standaard van God leven.” Het volk Israël heeft God voor zichzelf uitgekozen. 
  Ps. 135:4 “want de Eeuwige heeft Jakob voor Zichzelf verkoren, Israël tot zijn 
  bezit”
  
   
  
  3)
   Het land Israël 
  is door de Eeuwige gekozen als plaats waar Hij wil wonen: 
  Gen 17:7-11 “7 Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht 
  in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u en uw nageslacht tot een God 
  te zijn. 8  Ik zal aan u en uw nageslacht het land, waarin gij als vreemdeling 
  vertoeft het ganse land Kanaan, tot een altoosdurende bezitting geven, en Ik 
  zal hun tot een God zijn. 9  Voorts zeide God tot Avraham: En wat u aangaat, 
  gij zult mijn verbond houden, gij en uw nageslacht, in hun geslachten. 10  Dit 
  is mijn verbond, dat gij zult houden tussen Mij en u en uw nageslacht: dat bij 
  u al wat mannelijk is besneden worde; 11  gij zult het vlees van uw voorhuid 
  laten besnijden, en dat zal tot een teken van het verbond zijn tussen Mij en 
  u.” Het is een mitswe op zich om in het land Israël te wonen. Deut. 4:22 “maar 
  gij zult die overtrekken en dat goede land in bezit nemen” Het is een mitswe 
  om de Thora in het land Israël te onderhouden. Deut. 6:1 “Dit nu is het gebod, 
  dit zijn de inzettingen en verordeningen, die de Eeuwige, uw God, bevolen 
  heeft u te leren om die na te komen in het land, waarheen gij zult trekken om 
  het in bezit te nemen”. De Eeuwige heeft het land Israël uitgekozen om er te 
  wonen Ps. 132:13 “Want de Eeuwige heeft Sion verkoren, Hij heeft het Zich ter 
  woning begeerd”. 
  
  Ook kunnen bepaalde 
  geboden van de Thora alleen maar in Israël worden opgevolgd. In Deut. 4:5-40 
  geeft Moshè aan dat alle geboden eigenlijk er voor bestemd zijn om in het land 
  Israël uitgevoerd te worden. Zionisme is dus een Thora principe. Het huidige 
  Israël is verre van perfect maar zeker een stap een de richting van de 
  volledige verlossing zo zegt HaRav Tzvi Yehuda HaCohen Kook. In de Talmud 
  Ketubot 110b staat “Onze rabbijnen leerden Ieder zou altijd in het land Israël 
  moeten wonen, zelfs eerder in een stad waar de meeste inwoners afgoden 
  dienaars zijn dan in een stad buiten Israël waar de meeste inwoners 
  Israëlieten zijn, want van ieder die in het land Israël leeft wordt 
  verondersteld dat hij een God heeft maar van ieder die buiten Israël leeft 
  wordt verondersteld dat hij geen God heeft; want er staat geschreven (in Lev. 
  25:38) “38 
   Ik ben de Eeuwige, uw God, die u uit het land 
  Egypte heb geleid, om u het land Kanaän te geven, opdat Ik u tot een 
  God zou zijn.”. Dit 
  leert dat iemand die buiten Israël leeft wordt gezien als iemand die afgoden 
  aanbidt. En zo gaat dat gedeelte verder.
  
   
  
  4)
   De Thora: 
  Het is het geheel van de Joodse leer; Dat is de geschreven thora (Thora 
  SheBiktav) en de mondelinge Thora (Thora She-B’al Peh). Deze heeft Mozes 
  gegeven aan Jozua die het weer doorgaf aan de oudsten die het weer aan de 
  profeten doorgaven die het weer aan de mannen van de grote vergadering 
  doorgaven. In Pirké Avot 1:1 staat Moshé ontving de thora van de Sinai en gaf haar 
  opgeschreven en mondeling verklaard ter verdere overlevering aan Jehosjoea’ en 
  Jehosjoea’ aan de raad der oudsten, deze aan de profeten; de profeten gaven 
  haar ter overlevering aan ‘de mannen van de grote vergadering’. Deze hebben 
  drie stellingen verkondigd: A) Wees voorzichtig bij het oordeelvellen. B). 
  Leid veel leerlingen op. C) Stel beperkingen vast voor wat volgens de Thora 
  geoorloofd is. 
  
   
  
  De mondelinge Thora 
  spreekt over details van de schriftelijk Thora (bijvoorbeeld over invulling 
  shabbat, manier van slachten, offers, tefillin, rechtspraak). In de 2e 
  eeuw van de gewone jaartelling werd de mondelinge Thora op schrift gesteld (Mishna) 
  om verlies door de verstrooiing te voorkomen. De Gemara is hier een commentaar 
  op. Mishna en Gemara vormen samen de Talmud.
  
   
  
  De Thora is 
  richtingaangevend voor alle mensen. Bij Thorastudie hoort ook het 
  bestuderen van alle commentaren. De mens kan de Thora houden. Het is mogelijk, 
  want de mens is naar Gods beeld geschapen. 
  De Thora is een ‘codeboek’ om God in heel de schepping te vinden.   
  
   
  
  Doordat de Eeuwige de mens de opdracht geeft 
  Zijn instructies op te volgen, zijn we instrumenten en partners van God om de 
  schepping te vervolmaken. De mens is dus een wezenlijk onderdeel om God in 
  deze wereld te laten zien. 
  
   
  
  De mondelinge Thora bevat 
  geen nieuwe geboden die niet in de geschreven Thora staan. Het bestaat uit de 
  uitleg hoe de geboden in de geschreven Thora uitgevoerd moeten worden. Als er 
  bijvoorbeeld in de geschreven Thora staat dat je op Shabbat niet mag werken, 
  legt de mondelinge Thora uit wat er onder werk wordt verstaan en wat niet. Ook 
  profeten als Jesaja en Jeremia maken melding van instructies uit de 
  Mondelinge Thora. Zie de betreffende studie.
  
   
  
  God heeft de interpretatie 
  van de Thora in handen van mensen heeft gelegd. (De Thora is niet meer in de 
  hemel maar is op aarde). Het is de verantwoordelijkheid van het Sanhedrin om 
  te bepalen hoe de 
  Thora in hedendaagse situaties correct moet worden toegepast (dat heet 
  halacha). Deut. 17: 
  9-11: ‘En als je komt bij de priesters, de Levieten en bij de rechter die in 
  die dagen de autoriteit is, vraag dan en zij zullen je de gerechtelijke 
  uitspraak mededelen. Handel dan ook naar de uitspraak die ze je vanaf de 
  plaats, die de Eeuwige zal uitkiezen, zullen mededelen en let er op het 
  precies te doen zoals zij je zullen instrueren. Volgens de verklaring van de 
  Thora die zij je instrueren en volgens het vonnis dat zij je zullen zeggen moet 
  je handelen; wijk niet naar rechts noch naar links af van de uitspraak die zij 
  je mededelen’.  De Joodse ‘vaders’ hebben vanuit dit principe bepaalde 
  bakens gezet om de Thora niet te overtreden.  
  
   
  
  De geschreven Thora 
  behandelt slechts het ‘frame’. Het zijn als het waren de grote lijnen. 
  Vergelijk het met een krant. Knip de hoofdlijnen er uit en plak ze op  papier. Dan heb je een vel met alleen de hoofdlijnen (zonder de details). Zo 
  is de geschreven Thora. De mondelinge Thora is de toelichting op wat er in de 
  geschreven Thora staat. Zonder die toelichting op ‘de hoofdlijnen’ kun je die 
  hoofdlijnen dus eigenlijk niet houden. Je hebt dat kader nodig. Terugkomend op 
  het Shabbats gebod moet je een kader hebben om te bepalen wie een 
  gebodsovertreder is en wie niet. Wat voor de een werk is, is het voor de ander 
  niet. Als G’d de doodstraf op een overtreding stelt moet je duidelijke richtlijnen 
  hebben op grond waarvan iemand als overtreder wordt gezien.
  
   
  
  Soms heb je de mondelinge 
  Thora ook nodig om de geschreven instructies uit te kunnen voeren. Als bijvoorbeeld 
  geschreven staat dat bij jongetjes de voorhuid moet worden besneden moet je 
  wel weten hoe het moet en wat er precies moet gebeuren. Wat moet weggesneden 
  worden, wat is besnijden precies. In de geschreven Thora staat dat niet 
  beschreven in de mondelinge Thora wel.
  
   
  
  De mondelinge Thora moest 
  mondeling doorgegeven worden. De kinderen moesten (zoals ook in de geschreven 
  thora staat; Deut. 6: 4 Hoor, Israël: de Eeuwige is onze G’d; de Eeuwige is 
  één! 5  Gij zult de Eeuwige, uw G’d, liefhebben met geheel uw hart en met 
  geheel uw ziel en met geheel uw kracht. 6  Wat ik u heden gebied, zal in uw 
  hart zijn, 7  gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, 
  wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt 
  en wanneer gij opstaat.) mondeling de instructies van G’d 
  
   
  
  De mondelinge thora is 
  uiteindelijk rond 200 na de gewone jaartelling door Rabbijn Jehoeda Hanassi op 
  papier gezet (blijkbaar waren de andere rabbijnen het er mee eens dat dit de 
  inhoud van de mondelinge thora was) omdat door de verstrooiing het gevaar 
  ontstond dat de inhoud anders verloren zou gaan. Hij hield de rangschikking 
  aan waar Rabbijn Akiva en Rabbijn Meir al mee waren begonnen. Deze op schrift 
  gestelde Mondelinge Thora heet de Mishna. Samen met het commentaar op deze 
  Mishna (de Gemara) heet het de Talmoed. Ondanks dat de mondelinge Thora op 
  schrift staat is het nog steeds de bedoeling dat de mondelinge Thora, 
  mondeling aan anderen geleerd wordt. Je hebt dus een Rabbijn nodig om het te 
  leren.
  
   
  
  Een Joodse gedachte is dat 
  de Thora 70 gezichten heeft, dat wil zeggen dat je vanuit 70 verschillende gezichtspunten naar een tekst 
  kunt kijken 
  en deze uitleggen.
  
   
  
  De Thora is de belichaming 
  van het Joodse geloof. Het bevat de grenzen van zijn verbond met God. 
  Dit is 
  het wat een Jood een Jood maakt.
  
   
  
  Halacha, dat wil zeggen: 
  Praktische toepassing van de geboden in de geschreven/mondelinge Thora. 
  Rabbijn Donin legt uit: Letterlijk betekent het zoiets als: ‘de weg waarop je gaat, de manier waarop 
  het gaat’. Hoe pas je de Thora in je leven van vandaag toe. Halacha is 
  praktisch, niet filosofisch. Het beschrijft de rechten en plichten van het 
  volk. Op het eerste gezicht lijkt het soms ook over niet-religieuze zaken te 
  gaan. De halacha bevat alle terreinen van het leven en brengt dus alle 
  dingen die we doen op een hoger plan. Het concretiseert, omdat het gericht 
  is op daden. ‘De halacha dient om concreet te maken wat anders abstract 
  blijft, terwijl het ook dient om te heiligen wat anders zonder betekenis 
  blijft.’ (tussen haakjes: Halacha kan niet zonder Aggada (het verhalende 
  praktische leven in relatie) en Aggada kan niet zonder Halacha. Halacha is een 
  weg om de Joodse levensstijl te behouden. Een gevaar van het bestuderen en 
  toepassen van halacha is het verlies aan spirituele kwaliteit. Maar zonder 
  halacha verliest agadah (geloof) zijn karakter/inspiratiebron. Daden zijn 
  belangrijk !. In de geschiedenis is gebleken dat zonder het nauwkeurig leven 
  volgens de halacha assimilatie plaatsvond. 
  
   
  
  De reden voor die geboden 
  zijn: 
  Om gehoorzaamheid aan / het dienen van God tot uitdrukking te brengen. Heilig 
  zijn voor God. Het is een invulling van het dienen van God met alles wat er in 
  je is. Deut. 10:12 Nu dan, Israël, wat vraagt de Eeuwige, uw God, van u dan de 
  Eeuwige, uw God, te vrezen door in al zijn wegen te wandelen; Hem lief te 
  hebben; de Eeuwige, uw God, te dienen met uw ganse hart en met uw ganse ziel. 
  Deut. 4:
  5  Zie, ik heb u 
  inzettingen en verordeningen geleerd, zoals de Eeuwige, mijn God mij geboden 
  had, opdat gij aldus zoudt doen in het land, dat gij in bezit gaat nemen. 6  
  Onderhoudt ze dan naarstig, want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn in de 
  ogen der volken, die bij het horen van al deze inzettingen zullen zeggen: 
  Waarlijk, dit grote volk is een wijze en verstandige natie. 7  Immers welk 
  groot volk is er, waaraan de goden zo nabij zijn als de Eeuwige, onze God, 
  telkens als wij tot Hem roepen? 8  En welk groot volk is er, dat inzettingen 
  en verordeningen heeft zo rechtvaardig, als heel deze wet, die ik u heden 
  voorleg? In Ex. 19:
  6 staat “ En gij 
  zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk”. Lev. 19:2 
  “Heilig zult gij zijn, want Ik, de Eeuwige, uw God, ben heilig.” 
  
  Sommige geboden zijn voor 
  ons volkomen onbegrijpelijk. Joden noemen deze hukim (choekiem). Ook al 
  begrijp je een mitswe niet, de ultieme reden om het toch te doen is het 
  simpele feit dat God het wil! Niet begrijpen is nooit een reden voor niet 
  doen.Judaïsme is, zo leert Rabbijn Chaim HaLevy Donin te vergelijken met een 
  grote legpuzzel met een mooie plaat erop. Een puzzelstukje op zich heeft geen 
  betekenis, het stelt niets voor. Maar zonder dat stukje in de puzzel mis je een 
  gedeelte van de mooie plaat. Elk stukje is nodig om de plaat zijn volle 
  betekenis te geven. Het is daarom goed het totaal te zien: halacha is een 
  geheel. Alles hoort bij elkaar: gebed, kashrut, tsedaka… Het doel van de 
  halacha is: Israël moet heilig zijn, want God is heilig.
  
  Het volk Israël (en 
  iedereen) kan zich aan de Thora houden Deut. 30: 11-14: ‘Want dit gebod, 
  dat ik je heden voorschrijf, is niet iets bovennatuurlijks voor je en het is 
  niet iets dat ver verwijderd is. Het is niet in de hemel, zodat je zou moeten 
  zeggen: ‘Wie stijgt er voor ons naar de hemel, haalt het voor ons en laat het 
  ons horen, zodat wij het kunnen doen?’ Ook is het niet aan de overkant van de 
  zee, zodat je zou moeten zeggen: ‘Wie steekt er voor ons over naar de overkant 
  van de zee, haalt het voor ons en laat het ons horen, zodat wij het kunnen 
  doen?’ Integendeel, volkomen binnen je bereik is het gebod, zowel om het met 
  je mond te belijden als om het met overgave van je hart te doen.’ De Thora 
  is dichtbij, bereikbaar!
  
   
  
  De instructies van de Thora gelden voor eeuwig. Deut. 
  4:40 Onderhoud dan zijn inzettingen en zijn geboden, die ik u heden opleg, 
  opdat het u en uw kinderen na u wel ga en opdat gij lang leeft in het land, 
  dat de Eeuwige, uw God, u geven zal voor altijd.
  
   
  
  
  In de Thora staan 
  613 ge- en verboden.
  
   
  
  Hier volgt een lijst van van de geboden uit de Thora naar de 
  lijst die door de Rambam is opgesteld. De Rambam heeft de geboden die in de Thora staan 
  namelijk gecodificeerd 
  (dat is gerangschikt).  
  De Rambam is een verkorte naam voor Rabbijn Moshe ben Maimon,  of Maimonides. 
  Hij is geboren in Córdoba op 30 maart 1135/1138 en overleden in Fostat/Caïro op 13 dec. 
  1204. Hij was een van de eersten die de Joodse wet codificeerde. Het 
  veertiende deel van 
  de Mishneh Thora, 
  een belangrijk werk van zijn hand, behandelt de gehele Joodse wet, het geloof 
  in en het in de praktijk brengen ervan. De Rambam 
  verdeelt de 613 Mitswot (ge/verboden) in 14 ‘boeken’, met 83 hoofdstukken. 
  Zijn volgorde gebruiken wordt hier gevolgt. Tussen haakjes: Met betrekking tot de Mitswot zijn er 
  ook nog diverse halachische regels ter uitvoering en extra 'bescherming' van de mitswot. Die 
  regels worden in 
  deze lijst niet genoemd. Verder bestaan er naast de Mitswot (ge/verboden) ook 
  nog vele Minhags. Minhags zijn gewoonten die in bepaalde groeperingen, 
  stromingen en 
  families in gebruik zijn. Die gebruiken worden door hun nakomelingen ook 
  aangehouden uit respect voor voorouders en voorgangers. Ook deze Minhags worden hier 
  niet genoemd.
  
   
  
  Als je een exemplaar van de 
  Mishneh Torah van de Rambam, waarin al de 613 
  Mitswes uitgebreid worden toegelicht, in het Engels per email wil ontvangen, stuur ons dan even een
  
  
  e-mail. 
  
   
  
  If you would like to get  
  by e-mail a copy of the Mishne Thora of Maimonides in English send us an
  
  
  e-mail
  
   
  
  Wat ook niet in de lijst van Maimonides genoemd wordt is de 
  mitswe van het wonen in het land Israël (Deut. 4:22 “maar gij zult die overtrekken en dat goede land 
  in bezit nemen”. Num 33:53 “Gij zult het land in bezit nemen en daarin wonen, 
  want aan u heb Ik het land gegeven om het in bezit te nemen). Maimonides 
  leerde, zo legt Rav Zvi Yehuda HaCohen Kook bij monde van Rabbijn David Samson 
  uit, dat het niet alleen een Mitzwe is om als Jood in Israël te wonen maar dat 
  het een Mitzwe is waarop heel de Thora is gebaseerd. Alle mitswot zijn ervoor 
  bestemd om in Eretz Israël uitgevoerd te worden.  "....en gij zult 
  het (land Israël) in bezit nemen en daarin wonen; dan zult gij naarstig 
  onderhouden al de inzettingen en de verordeningen, die ik u heden voorhoud. 
  Dit zijn de inzettingen en de verordeningen, die gij naarstig zult onderhouden 
  in het land dat de Eeuwige, de God uwer vaderen, u gegeven heeft om het te 
  bezitten, zolang gij op de aardbodem leeft."(Deut 11:31b-12:1). Daarnaast 
  staat als nummer 4 en 5 vermeld de mitswe van het heiligen van de Naam van de 
  Eeuwige en een verbod op het ontheiligen ervan. Volgens de Joodse wijzen is 
  gebaseerd op een pasoek uit de Tenach (Ezech. 36) het verblijf van het Joodse 
  volk in de verstrooing de grootste ontheiliging van de Naam van de Eeuwige. 
  Als een Israeliet terugkeert naar het land Israël wordt daarmee de naam van de 
  Eeuwige geheiligd.
  
  
  
  Voor alle volledigheid. Rabbijn Daniel Mann van het Eretz 
  Hemdat Instituut schrijft: 'Volgens bijna alle hedendaagse meningen is het in 
  de huidige tijd een mitswe om te wonen in het land Israel (Yeshivat Eretz 
  Yisrael).' Wel wordt er volgens alleen nog gediscussieerd of dat het een gebod 
  uit de Thora (Ramban, Aanvullingen bij Sefer HaMitzwot, Asei 4) is of dat het 
  een rabbijnse instelling betreft'
  
   
  
  Veel (van de hier genoemde) Mitswot uit de Thora kunnen nu op dit moment (nog)niet 
  opgevolgd worden omdat de Tempel er op dit moment niet is (denk aan de geboden over de 
  Tempel, offeranden, en een aantal voor priesters en levieten). Daarnaast zijn 
  de geboden waarvoor  Israël een theocratische regering  nodig heeft op 
  dit moment ook niet 
  toepasbaar. Andere geboden (vooral landbouwkundige) zijn weer alleen van 
  toepassing in het land Israël (daarom kan een Israëliet zich vandaag het beste 
  aan de Mitswot houden in het land Israël). Volgens  
  Rabbijn Israël Meir (die wordt de Chafetz Chayim genoemd) kunnen er op dit moment 77 positieve en 194 negatieve 
  mitzwot buiten Israël uitgevoerd worden. In de lijst gebruiken we de CC 
  codering. Deze codering verwijst naar de indeling van de Chafetz Chayim;
  
  CCA betekent een positieve mitzwe (die nu ook buiten Israël 
  uitgevoerd kan worden) 
  
  CCN is de negatieve mitzwe (die nu ook buiten Israël 
  uitgevoerd kan worden). 
  
  CCI betekent dat deze mitswe alleen in de Staat Israël 
  uitgevoerd kan worden. 
  
  De mitswes zonder codering zijn nu op de een of andere manier 
  op dit moment nog niet, of gedeeltelijk nog niet uit te voeren.
  
   
  
   
  
   
  
  Over G’d
  
   
  
  1.       
  Weet en geloof dat G’d bestaat (Ex. 20:2; Deut. 5:6) (CCA 
  1).
  
  2.       
  Je mag niet geloven dat er meerdere goden bestaan 
  naast de Eeuwige Zelf (Ex. 20:3) (CCN 8).
  
  3.       
  Spreek geen G’dslastering uit. Daar staat de doodstraf 
  op (Ex. 22:27) (negatief).
  
  4.       
  Heilig de Naam van G’d (Lev. 22:32) (positief).
  
  5.       
  Ontheilig de Naam van G’d niet (Lev. 22:32) (CCN 155).
  
  6.       
  Geloof en 
  weet dat G’d Één is, een complete Eenheid (Deut. 6:4) 
  (CCA 2).
  
  7.       
  Heb G’d lief (Deut. 6:5) (CCA 3).
  
  8.       
  Vrees G’d en dien Hem (Deut. 6:13; 10:20) (CCA 4).
  
  
  9.       Je mag 
  G’d niet verzoeken (Deut. 6:16) (negatief).
  
  10.    
  Wandel in Zijn goede en rechtvaardige wegen (volg Zijn instructies op) 
  (Deut. 28:9) (CCA 6).
  
   
  
  
  Thora
   
  
  11.    
  Eert de oud(er)en en de 
  wijzen (Lev. 19:32) (CCA 17).
  
  12.    
  Leer/bestudeer de Thora en 
  onderwijst hem (Deut. 6:7) (CCA 14).
  
  13.    
  Hang G’d aan (Deut. 10:20) (CCA 16).
  
  14.    
  Voeg niets aan de Thora toe, 
  zowel aan de geschreven Thora als aan de door traditie overgeleverde 
  interpretatie (:de Mondelinge Thora; die terug 
  gaat 
   op Mozes, die heeft deze 
  op Sinaï ontvangen) (Deut. 13:1) (CCN 159).
  
  15.    
  Doe ook niets van de Thora af 
  (Deut. 13:1) (CCN 160) 
  (daarbij hoort ook weer de Mondelinge Thora; 
  deze gaat terug op Mozes, die heeft deze op Sinaï ontvangen)
  
  16.    
  Iedereen moet een Thorarol 
  voor zichzelf  schrijven (Deut. 31:19) (CCA15).
   
  
  Tekenen en 
  symbolen
   
  
  17.    
  Iedere man moet besneden (Brit 
  Mila) zijn, ieder mannelijke nakomeling moet besneden worden  (Gen. 17:12; 
  Lev. 12:3) (CCA47).
  
  18.    
  Maak gedenkkwasten (Tsietsiet)  
  met blauwpurperen (Techelet) draad aan de hoeken van je kleding (Num. 15:38) (CCA10).
  
  19.    
  Bind een gebedsriem (Tefillin) 
  om het hoofd (Deut. 6:8) (CCA9).
  
  20.    
  Bind een gebedsriem (Tefillin) 
  om je arm (Deut. 6:8) (CCA8).
  
  21.    
  Bevestig een Messuza op je deurposten en poorten van je huis (Deut. 
  6:9) (CCA12). Het gaat dan eigenlijk om het perkamentrolletje met de 
  betreffende handgeschreven teksten uit de Thora. Deut. 6: 4- 9 en 11: 13- 20.
  
   
  
  Gebeden en zegeningen
   
  
  22.    
  Dien G'd / Bid tot G´d (Ex. 23:25; Deut. 
  6:13) (CCA7) Het woord ‘dienen’ in de Thora moet je volgens de Talmud vertalen 
  met ‘bidden tot’. 
  
  23.    
  Lees het ‘Shema Yisrael’ 
  iedere morgen en iedere avond (Deut. 6:7) (CCA11).
  
  24.    
  Spreek de 
  zegeningen(dankgebed) na de maaltijden (Birkat haMazon) uit (Deut. 
  8:10) (CCA13).
  
  25.    
  Leg geen steen neer / richt 
  geen steen op voor aanbidding (van afgoden) (Lev. 26:1) (CCN 161).
  
   
  
  
  
  Liefhebben en broederschap
   
  
  26.    
  Heb alle mensen van het 
  Verbond (van G’d met Israël) lief (Lev. 19:18) (CCA60).
  
  27.    
  Kijk niet toe wanneer iemand 
  in gevaar verkeert, maar biedt daadwerkelijk hulp aan (Lev. 19:16) (CCN 82).
  
  28.    
  Roddel niet over iemand en 
  verspreid geen laster (lashon hara) (betekent letterlijk boze tong) rond 
  (Lev. 25:17) (CCN 48).
  
  29.    
  Verspreid geen leugens/onwaarheden 
  over iemand (ook lashon hara) (Lev. 19:16) (CCN 77).
  
  30.    
  Wees in je hart niet 
  haatdragend (Lev. 19:17) (CCN 78).
  
  31.    
  Neem geen wraak (Lev. 19:18) 
  (CCN 80).
  
  32.    
  Heb / draag geen wrok (Lev. 
  19:18) (CCN 81).
  
  33.    Zet geen Israëliet 
  te schande / Beschaam 
  geen Israëliet  (Lev. 19:17) (CCN 79). 
  
  34.    
  Vervloek geen andere 
  Israëliet (Lev. 19:14) (CCN 45). 
  
  35.    
  Geef eenvoudige zielen (personen) 
  geen reden te vallen. Daar valt ook onder het aanleiding geven om te zondigen 
  (Lev. 19:14) (CCN 76). 
  
  36.    
  Berisp iemand die zondigt 
  (Lev. 19:17) (CCA72). 
  
  37.    
  Ontlast je buurman van zijn 
  lasten en help hem zijn dieren af te laden / te lossen (Ex. 23:5) (CCA 70).
  
  38.    
  Bied hulp met het opnieuw 
  opbinden van de lading op het dier van je buurman (Deut. 22:4) (CCA 71).
  
  39.    
  Laat een dier, wanneer het 
  gevallen is door de zware last, niet hulpeloos liggen (Deut. 22:4) (CCN 183).
  
   
  
  De armen en de 
  ongelukkigen
   
  
  40.    
  Onderdruk of benauw geen wees 
  of een weduwe. Laat hen niet lijden (Ex. 22:21) (CCN 51).
  
  41.    
  Oogst niet de gehele oogst 
  van het land (Lev. 19:9; Lev. 23:22) (negatief) (CCI 6).
  
  42.    
  Laat een ongeoogste hoek 
  staan, op je land of boomgaard, voor de armen (Lev. 19:9) (positief) (CCI 1).
  
  43.    
  Raap 
  de resten van de oogst, 
  die je bij het oogsten op de grond hebt laten vallen, niet op (Lev. 19:9) (negatief) 
  (CCI 7). 
  
  44.    
  Laat de resten van de oogst 
  voor de armen liggen (Lev. 19:9) (positief) (CCI 2).
  
  45.    
  Oogst 
  niet de onvolledige 
  trossen (ol´loth) van de wijngaard 
  (Lev. 19:10) (negatief) 
  (CCI 8). 
  
  46.    
  Laat de onvolledige trossen (ol´loth) 
  van de wijngaard voor de armen hangen (Lev. 19:10; Deut. 24:21) (positief) (CCI 
  3). 
  
  47.    
  Raap de op de grond gevallen 
  druiven (peret) niet op (Lev. 19:10) (negatief) (CCI 9). 
  
  48.    
  Laat een gevallen druif  (peret) 
  voor de armen liggen (Lev. 19:10) (positief) (CCI 4).
  
  49.    
  Keer niet terug om een 
  vergeten schoof van het land op te halen. Dit zelfde principe geldt ook bij 
  fruitbomen (Deut. 24:20) (negatief) (CC10). 
  
  50.    
  Laat de vergeten schoven voor 
  de armen liggen. Dit zelfde principe geldt ook bij fruitbomen (Deut. 24:19) (positief) 
  (CCI 5)
  
  51.    
  Houd je niet in wanneer je 
  een arme onderhoudt en geef hem wat hij nodig heeft (Deut. 15:7) (CCN 62).
  
  52.    
  Geef liefdadigheids gaven (tsedeka) 
  naar je vermogen (Deut. 15:11) (CCA 38).
  
  
  Behandeling van de niet-Joden (geer resp. goyiem)
   
  
  53.    
  Heb de Geer (prozeliet) lief (Deut. 10:19) (CCA 61).
  
  54.    
  Spreek geen kwaad over de Geer (prozeliet) (Ex. 22:20) (CCN 49).
  
  
  55.    
  Licht de Geer (prozeliet) niet op (Ex. 22:20) (CCN 50).
  
   
  
  56.    
  Trouw niet met een niet-Jood (Deut. 7:3) (CCN 19).
  
  57.    
  Vorder de schuld van een vreemdeling/buitenlander 
  in 
  (Deut. 15:3) (positief).
  
  58.    
  Leen een vreemdeling met rente (Deut. 23:21) (positief).
  
  
  
  Huwelijk, scheiding en familie
   
  
  59.    
  Eer je vader en moeder (Ex. 
  20:12) (CCA 41). 
  
  60.    
  Sla je vader of moeder niet 
  (Ex. 21:15) (CCN 44). 
  
  61.    
  Vervloek je vader of moeder 
  niet (Ex. 21:17) (CCN 46).
  
  62.    
  Respecteer/vrees je vader en 
  moeder (Lev. 19:3) (CCA 42). 
  
  63.    
  Wees vruchtbaar en 
  vermenigvuldig je (Gen. 1:28) (CCA 43). 
  
  64.    
  Een gecastreerde (eunuch) 
  mag niet met een Joodse vrouw trouwen (Deut. 23:2) (CCN 136). 
  
  65.    
  Een onwettig kind (bastaard/mamzer) 
  mag niet met een Joodse vrouw trouwen (Deut. 23:3) (CCN 137).
  
  66.    
  Een Ammoniet of een Moabiet 
  zal nooit met een Joodse vrouw mogen trouwen (Deut. 23:4) (negatief). 
  
  
  67.    
  Sluit geen nakomeling van Esav (Ezau), vanaf de derde generatie, buiten de 
  gemeenschap van Israël (Deut. 23:8-9) (negatief). 
  
  68.    
  Sluit geen Egyptenaar, vanaf 
  de derde generatie, buiten de gemeenschap van Israël (Deut. 23:8-9) (negatief).
  
  
  69.    
  Er mogen geen prostituees in 
  Israël zijn. Dit betekent dat er geen geslachtgemeenschap mag plaatsvinden 
  buiten een huwelijk, (dat is gesloten door een formele huwelijkssluiting (kiddushin) 
  en door middel van een huwelijks verklaring (ketubah)) (Deut. 23:18) (CCN 
  133).
  
  70.    
  Trouw een vrouw door middel 
  van de Kiddushin (formele huwelijkssluiting (door rabbijn)) (Deut. 
  24:1) (CCA 44).
  
  71.    
  De pas getrouwde man mag 1 
  jaar vrij hebben om met zijn vrouw van het huwelijk te kunnen genieten (Deut. 
  24:5) (positief). 
  
  72.    
  De bruidegom wordt 1 jaar 
  uitgesloten van gemeenschappelijke arbeid als militaire dienst, het bewaken van 
  de poorten en andere gelijkwaardige verplichtingen. (Deut. 24:5) (negatief).
  
  
  73.    
  Onthoud geen voedsel, kleding 
  en echtelijke rechten aan je vrouw (Ex. 21:10) (CCN 42).
  
  74.    
  Als een vrouw verdacht wordt 
  van overspel, zal er gehandeld worden op de manier, zoals het in de Thora 
  beschreven staat (Num. 5:30) (positief). 
  
  75.    
  Degene die de eer van zijn vrouw omlaag haalt (door haar vals te 
  beschuldigen van een onrein leven voor haar huwelijk) is verplicht zijn hele 
  leven lang bij deze vrouw blijven (Deut. 22:19) (positief).
  
  76.    
  Een man mag niet scheiden van 
  de vrouw die hij schriftelijk beschuldigd heeft van onreinheid in de periode 
  van voor haar huwelijk (Deut. 22:19) (negatief). 
  
  77.    
  Scheiding mag alleen middels 
  officiële scheidingspapieren (een Get; dat is een scheidbrief) 
  plaatsvinden (Deut. 24:1) (positief).
  
  78.    
  Een man mag niet met zijn ex-vrouw 
  hertrouwen, wanneer zij na de scheiding hertrouwd is geweest (Deut. 24:4) (CCN 
  134).
  
  79.    
  Wanneer een vrouw kinderloos 
  weduwe wordt, mag ze alleen met haar zwager hertrouwen (Deut. 25:5) (CCN 135).
  
  80.    
  Trouw met de weduwe van je 
  overleden broer wanneer zij kinderloos waren (Deut. 25:5) (CCA 45). 
  
  
  81.    
  Wanneer de zwager weigert te 
  trouwen moet de weduwe van zijn overleden broer, hem vrijstellen van de hier 
  boven genoemde zwagerwet (Deut. 25:7-9) (CCA 46).
  
  
  
  Verboden sexuele relaties
   
  
  82.    
  Onthoud je bij verwante 
  familieleden van dingen, als kussen, omhelzen, lonken en aanrakingen, die tot 
  incest kunnen leiden (Lev. 18:6) (CCN 110).
  
  83.    
  Pleeg geen incest met je 
  moeder (Lev. 18:7) (CCN 112).
  
  84.    
  Pleeg geen mannelijke 
  geslachtsverkeer (sodomie) met je vader (Lev. 18:7) (CCN 111).
  
  85.    
  Pleeg geen incest met je 
  vaders vrouw (Lev. 18:8) (CCN 113).
  
  86.    
  Pleeg geen incest met je zus 
  (Lev. 18:9) (CCN 127).
  
  87.    
  Pleeg geen incest met de 
  dochter van je vaders vrouw (Lev. 18:9) (CCN 128).
  
  88.    
  Pleeg geen incest met de 
  dochter van je zoon (Lev. 18:10) (CCN 119).
  
  89.    
  Pleeg geen incest met de 
  dochter van je dochter (Lev. 18:10) (CCN 119)
  
  90.    
  Pleeg geen incest met je 
  dochter (CCN 120). Dit gebod staat niet letterlijk zo in de Thora, maar het is 
  uit andere geboden op te maken.
  
  91.    
  Pleeg geen incest met de zus 
  van je vader (Lev. 18:12) (CCN 129).
  
  92.    
  Pleeg geen incest met de zus 
  van je moeder (Lev. 18:13) (CCN 130).
  
  93.    
  Pleeg geen incest met de 
  vrouw van je vaders broer (Lev. 18:14) (CCN 125).
  
  94.    
  Pleeg geen mannelijke 
  geslachtsverkeer met je vaders broer (Lev. 18:14) (CCN 114). 
  
  95.    
  Pleeg geen incest met de 
  vrouw van je zoon (Lev. 18:15) (CCN 115).
  
  96.    
  Pleeg geen incest met de 
  vrouw van je broer (Lev. 18:16) (CCN 126).
  
  97.    
  Pleeg geen incest met je 
  vrouw’s dochter (Lev. 18:17) (CCN 121). 
  
  98.    
  Pleeg geen incest met de 
  dochter van je vrouw’s zoon (Lev. 18:17) (CCN 122).
  
  99.    
  Pleeg geen incest met de 
  dochter van je vrouw’s dochter (Lev. 18:17) (CCN 123).
  
  100. 
   Pleeg geen incest met 
  je vrouw’s dochter (Lev. 18:18) (CCN 131).
  
  101. 
   Heb geen gemeenschap 
  met een vrouw in haar menstruatie periode (Lev. 18:19) (CCN 132). 
  
  102. 
   Heb geen gemeenschap 
  met een vrouw van een ander (Lev. 18:20) (CCN 124). 
  
  103. 
   Heb geen mannelijke 
  geslachtsverkeer (sodomie) met een man (Lev. 18:22) (CCN 116). 
  
  104. 
   Heb geen gemeenschap 
  met een dier (Lev. 18:23) (CCN 117). 
  
  105. 
   Een vrouw mag geen 
  gemeenschap hebben met een dier (Lev. 18:23) (CCN 118). 
  
  106. 
   Castreer geen man(netje). 
  Geen man, geen mannetje van een dier; huisdier, wild dier of gevogelte (Lev. 
  22:24) (CCN 143).
   
  
  Tijden en hoogtijdagen (feesten)
 
  
  107. 
  De nieuwe maan(d) dient op 
  een heilige manier bepaald te worden. De maanden en jaren zullen uitsluitend 
  bepaald c.q. uitgerekend worden door het Joodse (religieus) Hoger Gerechtshof 
  (Sanhedrin) (Ex. 12:2) (positief).
  
  108. 
  Reis op de Shabbat niet 
  buiten de grenzen van je woon/verblijfplaats (Ex. 16:29) (CCN 7).
  
  109. 
  Heilig de Shabbat (Ex. 20:8) 
  (CCA 19).
  
  110. 
  Werk niet (doe geen 
  melacha) op de Shabbat (Ex. 20:10) (CCN 6).
  
  111. 
  Rust op de Shabbat (Ex. 
  23:12; 34:21) (CCA 20).
  
  112. 
  Vier de verplichte feesten; 
  Pesach, Shavuot en Sukkot (Ex. 23:14) (positief). 
  
  113. 
  Verblijd/verheug je op de 
  feesten (Deut. 16:14) (CCA 21).
  
  114. Verschijn  in de 
  Tempel  op de feesten 
  (Deut. 16:16) (positief).
  
  115. 
  Verwijder alle gist (chamets) 
  op de vooravond van Pesach uit je huis (Ex. 12:15) (CCA 22).
  
  116. 
  Rust op de 1e dag van de 
  Pesach (Ex. 12:16; Lev. 23:7) (CCA 25).
  
  117. 
  Werk niet (doe geen 
  melacha) op de 1e dag van de Pesach (Ex. 12:16; Lev. 23:6-7) (CCN 147).
  
  118. 
  Rust op de 7e dag van de 
  Pesach (Ex. 12:16; Lev. 23:8) (CCA 27).
  
  119. 
  Werk niet (doe geen 
  melacha) op de 7e dag van de Pesach (Ex. 12:16; Lev. 23:8) (CCN 148).
  
  120. 
  Eet ongezuurde broden (matses) 
  op de 1e avond van Pesach (Ex. 12:18) (CCA 23).
  
  121. Er mag geen gist (chamets) 
  in je bezit zijn tijdens alle dagen Pesach. Dit geldt voor iedere Israëliet. 
  (Ex. 12:19) (CCN 3).
  
  122.  
  Eet tijdens Pesach geen voedsel wat 
  gist (chamets)
  bevat (Ex. 12:20) (CCN 
  5).
  
  123. 
   Eet tijdens Pesach geen
  gist (chamets)
  (Ex. 13:3) (CCN 4).
  
  124. 
   De 
  gist (chamets)
  mag tijdens Pesach 
  niet in iemands huis aanwezig zijn Ex. 13:7) (CCN 2).
  
  125.  Vertel 
  tijdens de eerste avond van 
  Pesach over de uittocht uit Egypte 
  en spreek er met elkaar 
  over (Ex. 13:8) (CCA 
  24).  
  
  126. 
   Eet geen 
  gist (chamets) 
  na de middag van de 14e 
  Nissan (Deut. 16:3) (CCN 104).
  
  127. 
  Tel de 49 dagen vanaf het 
  oogsten van de Omer (eerste schoof van de gerste oogst) (tijdens Pesach) tot 
  Shavuot (Wekenfeest) (Lev. 23:15) (CCA 26).
  
  128. 
  Rust op Shavuot (Lev. 23:21) 
  (CCA 28).
  
  129. 
  Werk niet (doe geen 
  melacha) op de Shavuot (Lev. 23:21) (CCN 149).
  
  130. 
  Rust op Rosh Hashana (nieuwjaarsfeest) 
  (Lev. 23:24) (CCA 29).
  
  131. 
  Werk niet (doe geen 
  melacha) op de Rosh Hashana (Lev. 23:25) (CCN 150).
  
  132. 
  Luister naar het geluid van 
  de shofar (ramshoorn) tijdens Rosh Hashana (Num. 29:1) (CCA 30).
  
  133. 
  Vast op Yom Kippur (Grote 
  Verzoendag) (Lev. 23:27) (CCA 32).
  
  134. 
  Eet of drink niet tijdens Yom 
  Kippur (Lev. 23:29) (CCN 152).
  
  135. 
  Werk niet (doe geen 
  melacha) tijdens Yom Kippur (Lev. 23:31) (CCN 151).
  
  136. 
  Rust op Yom Kippur (Lev. 
  23:32) (CCA 31).
  
  137. 
  Rust op de 1e dag van de 
  Sukkot (loofhuttenfeest) (Lev. 23:35) (CCA 34).
  
  138. 
  Werk niet (doe geen 
  melacha) op de 1e dag van de Sukkot (Lev. 23:35) (CCN 153).
  
  139. 
  Rust op de 8e dag van Sukkot 
  (Shemini Atzeret) (Lev. 23:36) (CCA 37).
  
  140. 
  Werk niet (doe geen 
  melacha) op de Shemini Atzeret (Lev. 23:36) (CCN 154).
  
  141. 
  Neem tijdens de Sukkot een 
  palmtak met 3 verschillende planten (Lev. 23:40) (CCA 36).
  
  142. 
  Woon de 7 dagen van Sukkot in 
  een loofhut (Sukkah) (Lev. 23:42) (CCA 35).
  
  142. 
  Woon de 7 dagen van Sukkot in 
  een loofhut (Sukkah) (Lev. 23:42) (CCA 35).
  
  
  Spijs/Voedingswetten
 
  
  143. Je moet in staat zijn
  reine dieren, 
  aan de hand van kenmerken,
  van onreine dieren te onderscheiden (Lev. 11:2) (positief).
  
  144. 
   Eet geen vlees van 
  onreine dieren (Lev. 11:4) (CCN 93).
  
  145. Je moet in staat zijn
  reine vissen, 
  aan de hand van kenmerken,
  van onreine vissen te onderscheiden (Lev. 11:9) (positief).
  
  146. 
   Eet geen onreine vissen 
  (Lev. 11:11) (CCN 95).
  
  147. Je moet in staat zijn
  rein gevogelte, 
  aan de hand van kenmerken,
  van onrein gevogelte te onderscheiden (Deut. 14:11) (positief).
  
  148. 
   Eet geen onrein 
  gevogelte (Lev. 11:13) (CCN 94).
  
  149.  Je moet in 
  staat zijn aan de hand van kenmerken 
  reine sprinkhanen van onreine te onderscheiden (Lev. 
  11:21) (positief).
  
  150. 
   Eet geen worm die je in 
  het fruit vindt (Lev. 11:41) (CCN 98).
  
  151. 
  Eet geen kruipende dieren (wemelend 
  gedierte, dat op de aarde zich beweegt) (Lev. 11:41-42) (CCN 97).
  
  152. 
   Eet geen ongedierte (wemelend 
  gedierte, dat op de aarde wriemelt) (Lev. 11:44) (CCN 100).
  
  153. 
   Eet geen wemelend 
  gedierte uit het water (Lev. 11:43 and 46) (CCN 99).
  
  154. 
   Eet geen gevleugelde 
  insecten (Deut. 14:19) (CCN 96).
  
  155. 
   Eet geen vlees van 
  verscheurde dieren (terefah/treifa) (Ex. 22:30) (CCN 87).
  
  156. 
   Eet niet het vlees van 
  dieren die uit zichzelf zijn gestorven (Deut. 14:21) (CCN 86).
  
  157. 
  Slacht het vee, hert en 
  gevogelte dat gegeten moet worden volgens de slachtvoorschriften (shechita) 
  (Deut. 12:21) (CCA 48).
  
  158. 
   Eet geen ledemaat  wat 
  genomen is van een levend dier (Deut. 12:23) (CCN 90).
  
  159. 
   Slacht het jong van een 
  dier niet op dezelfde dag als zijn ouder (Lev. 22:28) (CCN 108). 
  
  160. 
   Neem geen moedervogel 
  weg tezamen met het(/de) jong(en) (Deut. 22:6) (CCN 189).
  
  161. 
   Wanneer je een nest 
  leeghaalt, moet je de moedervogel laten gaan (Deut. 22:6-7) (CCA 74).
  
  162. 
   Eet geen vlees van een 
  os die tot steniging veroordeeld was (Ex. 21:28) (negatief). 
  
  163. 
   Kook geen vlees in de 
  melk (Ex. 23:19) (CCN 91).
  
  164. 
   Eet geen vlees tegelijk 
  met melk (Ex. 34:26; 23:19) (CCN 92). 
  
  165. 
   Eet niet van de dijader 
  (die kromp) (Gen. 32:32) (CCN 1).
  
  166. 
   Eet geen talgvet (dat 
  o.a. de ingewanden bedekt (chelev); dat zijn verboden diervetten (Lev. 
  7:23) (CCN 88).
  
  167. 
   Eet geen bloed (Lev. 
  7:26) (CCN 89).
  
  168. 
  Bedek het bloed van de 
  gejaagde/neergeschoten dieren (geen huisdieren maar bijvoorbeeld een hert) en 
  gevogelte (Lev. 17:13) (CCA 49).
  
  169. 
   Eet en drink niet als 
  een veelvraat en een donkaard (rebellerend tegen zijn vader en moeder) (Lev. 
  19:26; Deut. 21:20) (CCN 106). 
  
  
  Zakelijke handelwijzen/praktijken
 
  
  170. 
   Benadeel de ander niet  
  bij koop en verkoop (Lev. 25:14) (CCN 47). 
  
  171. 
   Je mag bij een lening 
  aan een Israëliet geen rente vragen (Lev. 25:37) (CCN 54). 
  
  172. 
   Leen niet iets met 
  rente. Dit zou de lener tot zonden brengen (Deut. 23:20) (CCN 55).
  
  173. 
   Doe niet mee aan 
  woekerpraktijken tussen de lener en geldschieter; niet als borg, niet als 
  getuige, niet als schrijver/opsteller die de contracten tussen de lener en de 
  woekeraar opmaakt (Ex. 22:24) (CCN 53). 
  
  174. 
  Leen aan arme mensen 
  (Ex.22:24; Deut. 15:8) (CCA 62). Het wordt gezien als verplichting ondanks dat 
  er staat “indien”.
  
  175. 
  Eis van een arme man niet dat 
  hij de schuld aflost wanneer jij weet dat hij je niet kan betalen. Dwing hem 
  niet (Ex.22:24) (CCN 52).
  
  176. 
  Neem geen zaken in onderpand 
  waarmee een persoon zijn eten mee moet bereiden (Deut. 24:6) (CCN 58). 
  
  
  177. 
  Neem niets met geweld in 
  onderpand (Deut. 24:10) (CCN 59). 
  
  178. 
  Neem niet iets in onderpand 
  als de eigenaar dat voorwerp nodig heeft (Deut. 24:12) (CCN 61). 
  
  179. 
  Geef het verpande voorwerp 
  weer aan de eigenaar terug (Deut. 24:13) (CCA 63). 
  
  180. 
  Neem niets in onderpand van 
  een weduwe (Deut. 24:17) (CCN 60). 
  
  181. 
  Fraudeer niet tijdens het 
  afwegen of afmeten van iets (Lev. 19:35) (CCN 83). 
  
  182. 
  Wees er van overtuigt dat 
  jouw gewichten en je weegschaal correct zijn (Lev. 19:36) (positief).
  
  183. 
  Heb geen onnauwkeurige 
  meetinstrumenten en gewichten in je bezit (Deut. 25:13-14) (CCN 84).
  
  
  Werknemers, bedienden en slaven
 
  
  184. 
   Treuzel niet met het 
  uitbetalen van salarissen (Lev. 19:13) (CCN 38).
  
  185. 
   Het is de ingehuurde 
  werker toegestaan van de producten die hij gemaaid, geoogst heeft te eten 
  (Deut. 23:25-26) (CCA 65). 
  
  186. 
   De ingehuurde werker 
  mag niet meer van de door hem gemaaide, geoogste producten nemen dan dat hij 
  opkan (Deut. 23:25) (CCN 187). 
  
  187. 
   De ingehuurde werker 
  mag niet van de producten eten wat nog niet geoogst is (Deut. 23:26) (CCN 
  186). 
  
  188. 
   Betaal het salaris van 
  de werknemer uit op de juiste tijd (Deut. 24:15) (CCA 66). 
  
  189. 
   Behandel een Hebreeuwse 
  huurling/contractant juridisch juist in overeenstemming met de wetten die op 
  hem van toepassing zijn (Ex. 21:2-6) (positief).
  
  190. 
   Verplicht een 
  Hebreeuwse dienstknecht niet het werk van een slaaf te doen (Lev. 25:39) (negatief).
  
  191. 
   Verkoop een Hebreeuwse 
  dienstknecht niet als een slaaf (Lev. 25:42) (negatief). 
  
  192. 
   Behandel een Hebreeuwse 
  dienstknecht niet streng (Lev. 25:43) (negatief). 
  
  193. 
  Sta niet toe dat een goy zijn 
  Hebreeuwse huurling/contractant die aan hem is verkocht bruut behandeld (Lev. 
  25:53) (negatief). 
  
  194. 
  Stuur een Hebreeuwse huurling/contractant 
  nooit weg met lege handen als hij vrijgesteld wordt van dienst (Deut. 15:13) (negatief).
  
  
  195. 
   Wees vrijgevig wanneer 
  de Hebreeuwse huurling/contractant wordt vrijgesteld aan het eind van zijn 
  termijn (Deut. 15:14) (positief). 
  
  196. 
   Koop een Hebreeuwse 
  slavin die nog maagd is vrij (Ex. 21:8) (positief). 
  
  197. 
  Verkoop de Hebreeuwse slavin, 
  die nog maagd is, niet door aan een andere eigenaar (Ex. 21:8) (negatief).
  
  
  198.  Neem 
  een Hebreeuwse slavin, die nog maagd is, aan (Ex. 21:8-9) (positief).
  
  199.  Behoudt 
  een Kanaänitische slaaf voor 
  altijd (Lev. 25:46) (positief).
  
  200. 
   Lever geen slaaf uit 
  aan de eigenaar, wanneer de slaaf gevlucht is naar Israël en de eigenaar van 
  buiten Israël komt (Deut. 23:16) (negatief). 
  
  201. 
   Doe zo´n slaaf geen 
  onrecht aan (Deut. 23:17) (negatief). 
  
  202. 
   Muilkorf een dier niet 
  wanneer het op het land werkt, zodat hij ervan kan eten en ervan kan genieten 
  (Deut. 25:4) (CCN 188).
   
  
  Geloften, eden en zweren
   
  
  203. 
   Een man moet doen wat 
  hij gezegd heeft (Deut. 23:24) (CCA 39).
  
  204. 
   Zweer niet onnodig (Ex. 
  20:7) (CCN 29). 
  
  205. 
   Breek geen eed en zweer 
  niet vals (Lev. 19:12) (CCN 31).
  
  206. 
   Handel bij het 
  annuleren van een gelofte volgens de regels die in de Thora zijn uiteengezet 
  (Num. 30:2-17) (CCA 40). 
  
  207. 
   Verbreek geen gelofte 
  (Num. 30:3) (CCN 184).
  
  208. 
   Zweer alleen bij de 
  Naam van HaShem (Deut. 10:20) (positief). 
  
  209. 
   Vertraag niet in het 
  vervullen van geloften, gebrachte geloften of het vrijwillige offeren (Deut. 
  23:22) (CCN 185).
  
   
  
  De Shabbatsjaren en Jubeljaren
 
  
  210. 
  Laat je land tijdens het 
  Shabbatsjaar rusten (Ex. 23:11; Lev. 25:2) (positief) (CCI 20). 
  
  211. 
  Tijdens het Shabbatsjaar mag je het land niet bewerken (Ex. 23:11) (positief) 
  (Lev. 25:2) (CCI 21). 
  
  212. 
  Tijdens het Shabbatsjaar mag 
  je de grond niet bezaaien/bewerken (Lev. 25:4) (negatief) (CCI 22).
  
  213. Bewerk 
  de bomen niet (denk bijv. aan snoeien) tijdens het Shabbatsjaar (Lev. 25:5) (negatief) 
  (CCI 23). 
  
  214. 
  Het is niet toegestaan 
  tijdens het Shabbatsjaar de oogst, die spontaan is opgekomen, te oogsten (Lev. 
  25:5) (negatief) (CCI 24). 
  
  215. 
  Het is niet toegestaan 
  tijdens het Shabbatsjaar fruit te oogsten op dezelfde manier als het in de 
  andere jaren wordt gedaan (Lev. 25:5) (negatief) (CCI 25). 
  
  216. 
   Blaas de Shofar om het 
  Shabbatsjaar in te luiden  (Lev. 25:9) (positief). 
  
  217. 
   Scheld in het 7e jaar 
  de schuld kwijt aan mensen waaraan jij geleend hebt (Deut. 15:2) (CCA 64).
  
  218. 
   Eis geen uitgeleende 
  zaken terug nadat het Shabbatsjaar voorbij is (Deut. 15:2) (CCN 57). 
  
  
  219. 
   Schroom niet om, 
  vanwege de instelling van het Shabbatsjaar, aan armen uit te lenen (Deut. 
  15:9) (CCN 56). 
  
  220. 
   Verzamel de mensen 
  zodat zij de Thora zullen horen (voorlezen) bij de afsluiting van het 7e jaar 
  (Deut. 31:12) (positief).
  
  221. 
   Tel de jaren van het 
  Jubeljaar per jaar en per cyclussen van 7 jaren. (Lev. 25:8) (positief).
  
  222. 
   Heilig het Jubeljaar 
  door te rusten en het land braak te laten liggen (Deut. 31:12) (positief)
  
  
  223. 
   Tijdens het Jubeljaar 
  mag het land niet gecultiveerd en bemest worden. Ook de bomen mogen niet 
  worden bewerkt (Lev. 25:11) (negatief). 
  
  224. 
  Het is niet toegestaan 
  tijdens het Jubeljaar de oogst, die spontaan is opgekomen, te oogsten op 
  dezelfde manier als dat in de andere jaren wordt gedaan (Lev. 25:11) (negatief).
  
  225. 
  Het is niet toegestaan 
  tijdens het Jubeljaar fruit te oogsten op dezelfde manier als dat in de andere 
  jaren wordt gedaan (Lev. 25:11) (negatief).
  
  226. 
  Geef tijdens het Jubeljaar de 
  oorspronkelijke grondbezitters hun grond terug (Lev. 25:24) (positief).
  
   
  
  De rechtbanken rechtsgang
   
  
  227. 
   Stel in iedere 
  gemeenschap van Israël rechters en gezagsdragers aan (Deut. 16:18) (positief).
  
  228. 
  Je mag geen rechter 
  aanstellen, die de Thora niet goed kent, ook niet als hij een specialist is in 
  andere takken van wetenschap (Deut. 1:17) (CCN 64).
  
  229. 
   Oordeel (voer de wet 
  uit) in zaken van koop en verkoop (Lev. 25:14) (CCA 67). 
  
  230. 
   Spreek recht in geval 
  van wettelijke aansprakelijkheid bij betaalde opslag (Ex. 22:9) (positief).
  
  
  231. 
  Oordeel (voer de wet uit) in zaken van vermissing/verlies waarbij de lener 
  aansprakelijk is (Ex. 22:13-14) (positief). 
  
  232. 
   Beslis over zaken m.b.t. 
  erfenissen/erfgoed (Num. 27:8-11) (CCA 73). 
  
  233. 
   Spreek recht in geval 
  van schade  door een onbedekte kuil (Ex. 21:33-34) (positief). 
  
  234. 
   Spreek recht in geval 
  van letsel veroorzaakt door dieren (Ex. 21:35-36) (positief). 
  
  235. 
  Spreek recht in geval van 
  schade door vee bij het betreden van verboden terrein (Ex. 22:4) (positief).
  
  
  236. 
   Spreek recht in geval 
  van schade veroorzaakt door brand (Ex. 22:5) (positief).
  
  237.  
  Spreek recht in geval van schade bij verlenen van gratis opslagruimte (Ex. 
  22:6-7) (positief). 
  
  238. 
  Oordeel (voer de wet uit) in 
  andere zaken tussen een aanklager en een verdediger (Ex. 22:8) (positief).
  
  
  239.  Vervloek 
  een rechter niet (Ex. 22:27) (CCN 63). 
  
  240. 
   Degene die over bewijs 
  beschikt, moet getuigen tijdens een rechtszaak (Lev. 5:1) (positief). 
  
  
  241. 
   Leg geen valse 
  getuigenis af (Ex. 20:13) (CCN 39).
  
  242.  Een 
  getuige mag niet als rechter handelen in een zaak waarin hij bewijs heeft 
  aangedragen (Num. 35:30) (negatief).
  
  243. 
   Een overtreder/misdadiger 
  mag niet getuigen (Ex. 23:1) (CCN 75). 
  
  244. 
  De rechtbank mag de 
  verklaring van een nabij familielid van de aangeklaagde niet accepteren bij 
  een grote overtreding (waarop de doodstraf staat) (Deut. 24:16) (CCN 74).
  
  245. Hoor 
  geen verklaringen aan van de ene partij, als de andere partij niet aanwezig is 
  (Ex. 23:1) (CCN 65). 
  
  246. 
  Onderzoek de getuige grondig 
  (Deut. 13:15) (positief). 
  
  247. 
  Beslis niet over een zaak op 
  grond van één getuigenverklaring (Deut. 19:15) (CCN 73).
  
  248. 
  Maak een beslissing op grond 
  van de meerderheid, als er sprake is van een meningsverschil, tussen de leden 
  van het Sanhedrin (Joodse Gerechtshof), over de rechtsuitspraak (Ex. 23:2) (positief).
  
  
  249. 
  Beslis geen grote zaken (waarbij 
  de doodstraf wordt geëist), op grond van de meerderheid waarbij er maar een 
  meerderheid is van één persoon (Ex. 23:2) (negatief).
  
  250. Breng tijdens 
  een grote zaak, als je eerst voor een vrijspraak pleitte, later geen 
  argumenten in die voor veroordeling pleiten (Ex. 23:2) (negatief).
  
  251. 
  Behandel de partijen, in een 
  proces, met gelijke onpartijdigheid (Lev. 19:15) (positief).
  
  252. 
  Doe geen rechtsuitspraak die 
  onrechtvaardig is (Lev. 19:15) (CCN 69). 
  
  253. 
  Trek belangrijke/invloedrijke 
  mensen niet voor in een rechtszaak (Lev. 19:15) (CCN 70). 
  
  254. 
  Neem geen steekpenningen aan 
  (Ex. 23:8) (CCN 71). 
  
  255.  
  Wees niet bang voor slechte mensen in een rechtszaak (Deut. 
  1:17) (CCN 72). 
  
  256. 
  Trek de arme,  uit 
  medelijden, niet voor bij een rechtszaak (Ex. 23:3; Lev. 19:15) (CCN 66).
  
  
  257. 
  Verdraai niet het recht van 
  vreemdelingen (geeriem) of wezen (Deut. 24:17) (CCN 68). 
  
  258. 
  Verdraai niet het recht van 
  een wetsovertreder (Ex. 23:6) (CCN 67). 
  
  259. 
  Spreek geen recht op grond 
  van één mening, maar op grond van bewijs aangedragen door minimaal twee 
  ooggetuigen (Ex. 23:7) (negatief).
  
  260. Voer geen oordeel uit 
  bij een doodslager voordat hij terecht heeft gestaan in de rechtszaak 
  (Num. 35:12) (negatief).
  
  
  261. 
  Aanvaard de uitspraken iedere 
  Hoger Gerechtshof in Israël (Deut. 17:11) (positief). 
  
  262. 
  Rebelleer niet tegen de 
  uitspraken van het Gerechtshof (Deut. 17:11) (CCN 158).
  
  
  
  Letsels/Verwondingen en schade
   
  
  263. 
  Maak op het dak(terras) een 
  borstwering/hek (Deut. 22:8) (CCA 75).
  
  264. 
  Laat niets onbeheerd achter 
  waar iemand zich aan zou kunnen verwonden/bezeren (Deut. 22:8) (CCN 190).
  
  265. 
  Redt het leven van een 
  aangevallene, ook als dit ten koste gaat van het leven van de aanvaller (Deut. 25:12) (positief).
  
  266. Heb geen medelijden 
  met de aanvaller/achtervolger, hij moet gedood worden voor hij de achtervolgde 
  bereikt en dood of ontkleedt (Deut. 25:12) (negatief).
  
  
  
  Eigendom en eigendomsrecht
   
  
  267. 
  Verkoop in Israël nooit
  voorgoed 
  (een stuk) land (Lev. 25:23) 
  (negatief). 
  
  268. 
  Verander de bestemming van 
  een open land of veld (rond de steden) van de Levieten niet; Verkoop het niet 
  voorgoed, zodat het altijd gelost kan worden (Lev. 25:34) (negatief).
  
  269. Als iemand een huis in een ommuurde stad verkoopt, dan heeft 
  hij tot een vol jaar na de verkoopdatum het recht om dat terug te kopen  (Lev. 
  25:29) (positief). 
  
  270. 
  Verwijder geen grens(afscheidings)palen (de omheining van een stuk eigendom) 
  (Deut. 19:14) (CCN 85). 
  
  271. 
  Zweer niet vals bij het 
  ontkennen van iemands eigendomsrecht (Lev. 19:11) (CCN 30).
  
  272. 
  Ontken niet onterecht iemands 
  eigendomsrecht (Lev. 19:11) (CCN 36). 
  
  273. 
  Vestig je nooit in Egypte 
  (Deut. 17:16) (CCN 192). 
  
  274. 
  Steel nooit iemands 
  persoonlijke eigendommen (Lev. 19:11) (CCN 34). 
  
  275. 
  Breng gestolen goederen terug 
  naar de eigenaar (Lev.5:23) (CCA 68). 
  
  276. 
  Breng verloren goederen terug 
  naar de eigenaar (Deut. 22:1) (CCA 69). 
  
  277. 
  Druk geen gevonden goederen 
  achterover (Deut. 22:3) (CCN 182). 
  
  
  
  Wetten met betrekking tot criminaliteit 
 
  
  278. 
  Doodt geen onschuldig persoon 
  (Ex. 20:13) (CCN 32).
  
  279. Je mag geen Israëliet 
  kidnappen (Ex. 20:13) (CCN 33). Volgens de Talmud refereert dit vers naar het 
  stelen van een persoon (samen met Lev. 19:11 wat 
  over bezittingen gaat)
  
  280. Je mag niet iemand 
  met geweld beroven (Lev. 19:13) (CCN 35). 
  
  281. Je mag niet iemand 
  bedriegen (Lev. 19:13) 
  (CCN 37). 
  
  282. Je mag niet iets 
  begeren wat van een ander is (Ex. 20:14) (CCN 40). 
  
  283. Heb geen lust naar 
  wat van een ander is 
  (Deut. 5:18) (CCN 41). 
  
  284. 
  Geef niet toe aan slechte 
  gedachten en beelden/blikken (Num. 15:39) (CCN 156).
   
  
  Straffen en schadeloosstelling
   
  
  285.  Het Gerechtshof 
  zal de doodstraf, door onthoofding met een zwaard, laten uitvoeren . 
  (Ex. 21:20; Lev. 26:25) (positief). 
  
  286.  Het Gerechtshof 
  zal de doodstraf, door 
  wurging, 
  laten uitvoeren  (Lev. 
  20:10) (positief).
  
  287.  Het Gerechtshof 
  zal de doodstraf, door 
  de brandstapel, 
  laten uitvoeren (Lev. 
  20:14) (positief). 
  
  288.  Het Gerechtshof zal 
  de doodstraf, door 
  steniging, laten 
  uitvoeren  (Deut. 
  22:24) (positief). 
  
  289. 
  Het lichaam van de 
  terechtgestelde dient in het openbaar aan (een) hout opgehangen te worden 
  (Deut. 21:22) (positief).
  
  290. 
   Het lichaam van de 
  terechtgestelde mag ´s nachts niet aan (het) hout blijven hangen (Deut. 21:23) 
  (negatief). 
  
  291. 
  Het lichaam van de 
  terechtgestelde dient dezelfde dag nog worden te begraven (Deut. 21:23) (positief)
  
  292.  Voor een 
  moordenaar mag je geen 
  losgeld aannemen (Num. 35:31) (negatief). 
  
  293. 
   Verban de persoon die 
  een moord zonder opzet heeft gepleegd (Num. 35:25) (positief).
  
  294. 
   Sticht /stel in 6 
  vrijsteden voor de personen die een moord zonder opzet hebben gepleegd (Deut. 
  19:3) (positief). 
  
  295. 
   Neem geen losgeld aan 
  van de onopzettelijke moordenaar om hem van zijn verbanning te laten vrij 
  komen (Num. 35:32) (negatief). 
  
  296. 
  Breek de nek van de vaars 
  zoals dat staat voorgeschreven (wanneer men iemand op het open veld vindt, die 
  vermoord is door een onbekende dader (Deut. 21:4) (positief).
  
  297. Bewerk 
  en bezaai het veld, waar de  nek van de vaars is gebroken, niet (Deut. 
  21:4) (negatief). 
  
  298. Een 
  dief moet compensatie betalen of (in bepaalde gevallen) de doodstraf krijgen 
  (Ex. 21:16; Ex. 21:37; Ex. 22:1) (positief). 
  
  299. 
  Iemand die een lichamelijke 
  letsel toebrengt, moet een geldelijke compensatie betalen (Ex. 21:18-19) (positief).
  
  
  300. 
  Leg  
  de verleider 
  (van een niet-verloofde maagd) 
  een straf op van 50 shekel en voer de andere van 
  toepassing zijnde bepalingen uit (Ex. 22:15-16) (positief).
  
  301. 
  De schender van de 
  niet-verloofde maagd moet met haar trouwen (Deut. 22:28-29) (positief). 
  
  
  302. 
  De persoon die met een meisje 
  gemeenschap heeft en, in overeenstemming met de wet, met haar moet trouwen, mag nooit 
  van haar scheiden (Deut. 22:29) (negatief). 
  
  303. 
  Voer op de Shabbat geen straf 
  uit (Ex. 35:3) (want sommige straffen moeten met vuur worden uitgevoerd) (negatief).
  
  304. 
  Straf de schuldigen met het 
  toedienen van slagen (Deut. 25:2) (positief).
  
  305. 
  Overschrijd het aantal door 
  de wet vastgestelde slagen niet. Bij alleen verdenking mag je niet slaan 
  (Deut. 25:3) (CCN 43). 
  
  306. 
  Spaar de overtreder, 
  bij veroorzaken van schade, 
  niet bij het uitvoeren van voorgeschreven straffen  (Deut. 19:13) (negatief).
  
  
  307. Straf de valse 
  getuige met dezelfde straf als hij met zijn valse getuigenis wilde veroorzaken 
  bij de tegenpartij (Deut. 19:19) (positief). 
  
  308. 
  Straf  de persoon die een 
  overtreding onder dwang heeft begaan niet (Deut. 22:26) (negatief). 
  
   
  
  Profetieën
 
  
  309. 
  Luister naar de woorden van 
  een profeet in iedere generatie die niet afdoet of toevoegt aan wat in de 
  Thora staat (Deut. 18:15) (positief).
  
  310. Profeteer niet 
  leugenachtig/vals (Deut. 18:20) (CCN 175). 
  
  311. Weerhoudt 
  je niet om een valse profeet 
  ter dood te brengen en wees niet bang van hem (Deut. 18:22) (negatief).
   
  
  Afgoderij, afgodendienaars en afgodische praktijken
   
  
  312. 
  Maak geen (uitgesneden) 
  afbeelding (van een afgod). Maak het zelf niet en laat het niet door een ander 
  maken (Ex. 20:4) (CCN 9). 
  
  313. 
  Maak geen (uitgesneden) 
  afbeelding voor versiering, ook al wordt het niet aanbeden (Ex. 20:20) (CCN 
  144). 
  
  314. 
   Maak geen afgoden/afgodsbeelden, 
  ook niet voor anderen (Ex. 34:17; Lev. 19:4) (CCN 10). 
  
  315. Gebruik/bezit 
  geen versieringen of enige object wat bestemd is voor of afkomstig is van 
  afgoderij (Deut. 7:25) (CCN 17). 
  
  316. 
  Maak geen gebruik van een 
  afgod of van bijbehorende objecten/versieringen, offeranden of plengoffers 
  (Deut. 7:26) (CCN 18).
  
  317. 
   Drink geen wijn van 
  afgodendienaars (Deut. 32:38) (CCN 15).
  
  318. 
   Aanbid geen afgod op de 
  manier zoals het gewoonlijk aanbeden wordt (Ex. 20:5) (CCN 12).
  
  319. 
   Buig je niet neer voor 
  een afgod, ook niet als dat niet de gewoonlijke manier van aanbidding ervan is 
  (Ex. 20:5) (CCN 11). 
  
  320. 
   Profeteer niet in de 
  naam van een afgod (Ex. 23:13; Deut. 18:20) (CCN 27). 
  
  321. 
   Luister niet naar 
  iemand die in de naam van een afgod profeteert (Deut. 13:4) (CCN 22).
  
  322. 
   Breng de kinderen van 
  Israël niet op een dwaalspoor die tot afgoderij leidt (Ex. 23:13) (CCN 14).
  
  
  323. 
   Verleidt geen Israëliet 
  tot afgoderij (Deut. 13:12) (CCN 23).
  
  324. 
   Vernietig afgoderij en 
  alles wat er bij hoort (Deut. 12:2-3) (positief).
  
  325. 
   Heb de aanzetter tot 
  afgoderij niet lief (Deut. 13:9) (CCN 24).
  
  326. 
   Blijf de aanzetter tot 
  afgoderij haten (Deut. 13:9) (CCN 25). 
  
  327. 
  Ontzie de aanzetter tot 
  afgoderij niet van de doodstraf, maar zie toe op zijn executie (Deut. 13:9) (negatief).
  
  328. 
  Een persoon die hij probeerde 
  tot afgoderij aan te zetten, mag niet pleiten voor vrijspraak van de aanzetter 
  (Deut. 13:9) (CCN 26). 
  
  329. 
  Een persoon die aangezet is 
  tot afgoderij, mag geen bewijs van de schuld van de aanzetter achterhouden 
  (Deut. 13:9) (negatief). 
  
  330. 
  Zweer niet in de naam van een 
  afgod tegenover zijn aanbidders en breng zijn aanbidders niet in een positie 
  dat zij dat doen (Ex. 23:13) (CCN 13). 
  
  331. 
   Wek niet iemands 
  interesse op voor afgoderij (Lev. 19:4) (CCN 16).
  
  332. 
  Neem geen inzettingen van 
  afgodendienaars over, noch hun gewoonten (Lev. 18:3; Lev. 20:23) (CCN 21).
  
  
  333. 
   Laat geen kinderen door 
  het vuur van Molech gaan (Lev. 18:21) (negatief).
  
  334. 
   Doe geen moeite om een 
  praktiserende tovenares in leven te laten (Ex. 22:17) (negatief).
  
  335. 
  Doe niet aan waarzeggerij (onein) 
  (door tijden goed of slecht te benoemen aan de hand van astrologie) (Lev. 
  19:26) (CCN 166).
  
  336. 
  Doe niet aan voorzeggingen (nachesh) 
   die gebaseerd zijn op tekenen en voortekenen door gebruik van talismannen en 
  bezweringen (Lev. 19:26) (CCN 165). 
  
  337. Raadpleeg geen geesten (ovoth) (Lev. 19:31) (CCN 170).
  
  338. 
  Maak geen gebruik van 
  tovenaars (yid'onim) (Lev. 19:31) (CCN 171).
  
  339. 
  Praktiseer geen magisch 
  gebruik van kruiden, stenen en andere objecten die mensen gebruiken (kisuf) 
  (Deut. 18:10) (CCN 168). 
  
  340. 
  Praktiseer geen magische 
  praktijken (kessem) (Deut. 18:10) (CCN 167). 
  
  341. 
  Doe niet aan bezweren (van 
  slangen en schorpioenen) (chover chaver) (Deut. 18:11) (CCN 169).
  
  
  342. 
  Ondervraag geen (waarzeggende)geest 
  (ob) (Deut. 18:11) (CCN 172).
  
  343. 
  Zoek geen contact met doden (meetiem) 
  (Deut. 18:11) (CCN 174). 
  
  344. 
  Raadpleeg geen tovernaar (yid´oni) 
  (Deut. 18:11) (CCN 173). 
  
  345. 
  Verwijder je gehele baard 
  niet, zoals de afgodendienaars dat doen(Lev. 19:27) (CCN 177). 
  
  346. 
  Scheer de rand van je 
  hoofdhaar niet rond af, zoals afgodische priesters dat doen (Lev. 19:27) (CCN 
  176). 
  
  347. 
  Maak geen insnijdingen in je 
  vlees als uiting van rouw zoals afgodendienaars dat doen (Lev. 19:28; Deut. 
  14:1) (CCN 28). 
  
  348. 
  Tatoeëer je lichaam niet, 
  zoals afgodendienaars dat doen (Lev. 19:28) (CCN 163). 
  
  349. 
  Maak geen kale plek voor een 
  dode (Deut. 14:1) (CCN 164).
  
  350. 
  Plant geen boom ter 
  aanbidding (Deut. 16:21) (negatief). 
  
  351. 
  Richt geen paal (pilaar) op 
  voor aanbidding (Deut. 16:22) (CCN 162).
  
  352. 
  Bewijs afgodendienaars geen 
  genade (Deut. 7:2) (CCN 20).
  
  353. 
  Sluit geen verbond met de 7 
  (Kanaänitische afgodische) volken (Ex. 23:32; Deut. 7:2) (negatief). 
  
  
  354. 
  Er mogen geen afgodendienaars 
  zich in ons land (Eretz Israël) vestigen (Ex. 23:33) (negatief) (CCI 26).
  
  355. 
   Dood 
  de bewoners van een stad die afgodisch is geworden en verbrand deze stad 
  (Deut. 13:16-17) (positief). 
  
  356. 
  Herbouw een stad die 
  afdwaalde tot afgoderij nooit (Deut. 13:17) (negatief).
  
  357. 
  Je mag geen gebruik maken van 
  de bezittingen van de stad die afdwaalde tot afgoderij (Deut. 13:18) (negatief).
   
  
  Landbouw en veeteelt
 
  
  358. 
  Kruis geen dieren van 
  verschillende soorten met elkaar (volgens de Talmud geldt dit ook voor vogels) 
  (Lev. 19:19) (CCN 142).
  
  359. Bezaai een stuk land 
  niet met verschillende zaden 
  (Lev. 19:19) (CCN 107).
  
  360. 
  Eet na het planten van een 
  fruitdragende boom de eerste 3 jaar niet van zijn vruchten (Lev. 19:23) (CCN 
  105).
  
  361. In 
  het vierde jaar na het planten van de fruitdragende boom zijn de vruchten 
  heilig, zoals de 2e tienden, en moeten in Jeruzalem opgegeten worden (Lev. 
  19:24) (positief) (CCI 16). 
  
  362. 
  Zaai geen graan of kruiden in 
  een wijngaard (Deut. 22:9) (negatief).
  
  363. 
  Eet 
  niet 
  van andere gewassen, die 
  gezaaid zijn in een wijngaard (Deut. 22:9) (negatief).
  
  364. 
  Laat onder één juk nooit 
  verschillende soorten dieren samenwerken (Deut. 22:10) (CCN 180).
  
  
  
  Kleding
   
  
  365. 
  Een man mag geen 
  vrouwenkleding dragen (Deut. 22:5) (CCN 179).
  
  366. 
  Een vrouw mag geen 
  mannenkleding dragen (Deut. 22:5) (CCN 178).
  
  367. 
  Draag geen kleding die van 
  wol en linnen tezamen gemaakt is (Deut. 22:11) (CCN 181).
  
  
  
  Eerstgeborene
   
  
  368. Je moet de 
  eerstgeboren jongen vrij kopen (Pidyon ha-Ben) (Ex. 13:13; Ex. 34:20; Num. 18:15) (CCA 
  54). 
  
  369. 
   Koop de eerstgeborene 
  van een ezel vrij (Ex. 13:13; Ex. 34:20) (CCA 55). 
  
  370. 
  Breek de nek van de 
  eerstgeborene van een ezel, als hij niet is vrijgekocht (Ex. 13:13; Ex. 34:20) 
  (CCA 56). 
  
  371. 
   Koop de eerstgeborene 
  van een rein dier niet vrij (Num. 18:17) (CCN 109).
   
  
  Priesters (Cohaniem) en Levieten
   
  
  372. 
  De priesters moeten tijdens 
  hun werk als priester priesterlijke kleding dragen (Ex. 28:2) (positief).
  
  373. 
  Je mag de mantel van de 
  Hogepriester nooit verscheuren (Ex. 28:32) (negatief).
  
  374. 
  De priester mag niet op elk 
  moment het Heiligdom binnengaan (bijv. op momenten dat hij geen dienst heeft) 
  (Lev. 16:2) (negatief).
  
  375. 
  Een gewone priester mag zich 
  niet verontreinigen door een lijk aan te raken anders dan van zijn naaste 
  familieleden (Lev. 21:1-3) (CCN 141).
  
  376. 
  De gewone priesters mogen 
  zichzelf verontreinigen aan hun overleden naaste familieleden door bij de 
  begrafenis aanwezig te zijn en ze moeten net als de andere Israëlieten treuren 
  om hun dode familieleden (Lev. 21:3) (CCA 59).
  
  377. 
  Als een priester zichzelf in 
  het mikwe heeft ondergedompeld (om zich te reinigen van onreinheid) mag hij 
  die dag tot na zonsondergang geen dienst doen in het Heiligdom (Lev. 21:6) (negatief).
  
  378. 
  Een priester mag niet met 
  een vrouw trouwen die is gescheiden (Lev. 21:7) (CCN 140).
  
  379. 
  Een priester mag niet trouwen 
  met een prostituee (Lev. 21:7) (CCN 138).
  
  380. 
  Een priester mag niet met een 
  onteerde/ontwijde vrouw trouwen (Lev. 21:7) (CCN 139).
  
  381. Betoon eer aan een
  priester en geef hem 
  voorrang in alle zaken die heilig zijn (Lev. 21:8) (CCA 50).
  
  382. 
  De Hogepriester zal zichzelf 
  niet verontreinigen door een lijk aan te raken, ook niet die van zijn  naaste familieleden (Lev. 21:11) (negatief).
  
  383. 
  Een Hogepriester zal niet 
  onder hetzelfde dak met een lijk verblijven (Lev. 21:11) Vanuit de traditie is 
  geleerd dat de Hogepriester die dat doet het verbod “en tot enig lijk van een 
  gestorven persoon zal hij niet komen” en het verbod “zal hij zich niet 
  verontreinigen” overtreed (negatief).
  
  384. 
  Een Hogepriester zal met een 
  maagd trouwen (Lev. 21:13) (positief).
  
  385. 
  Een Hogepriester zal geen 
  weduwe trouwen (Lev. 21:14) (negatief).
  
  386. 
  Een Hogepriester mag niet 
  samenleven/wonen met een weduwe, ook zonder huwelijksband omdat hij haar dan 
  onteerd (Lev. 21:15) (negatief).
  
  387. 
  Iemand met een lichamelijk/fysiek 
  gebrek zal niet (in het Heiligdom) dienen  (Lev. 21:17) (negatief). 
  
  
  388. 
  Een priester met een 
  tijdelijk gebrek zal er niet dienen (Lev. 21:21) (negatief).
  
  389. 
  Een persoon met een fysiek 
  gebrek mag niet het Heiligdom in komen dan tot het altaar (Lev. 21:23) (negatief).
  
  390. 
  Een priester die onrein is 
  mag niet in het Heiligdom dienen (Lev. 22:2-3) (negatief).
  
  391. 
  De onreine moet buiten de 
  legerplaats (de plaats van Gods Shechina) gestuurd worden, dat is weg van het 
  Heiligdom (Num. 5:2) (positief). 
  
  392. 
  De priester die onrein is, 
  mag de legerplaats niet betreden (dit verwijst naar de plaats waar de Shechina 
  aanwezig is) (Num. 5:2-3)(negatief).
  
  393. 
  De priesters zullen Israël 
  zegenen (Num. 6:23) (CCA 58).
  
  394. 
  Set een gedeelte van het deeg 
  voor de priester apart (Num. 15:20) (CCA 57).
  
  395. 
  De Levieten zullen geen 
  werkzaamheden doen die voor de priesters bestemd zijn. De priesters zullen 
  geen werkzaamheden doen die voor de Levieten bestemd zijn (Num. 18:3) (negatief).
  
  396. 
  Degenen die niet via de 
  mannelijke lijn van Aharon afstammen, zullen niet dienen in het Heiligdom 
  (Num. 18:4-7) (negatief).
  
  397. 
  De Levieten zullen dienen in 
  het Heiligdom (Num. 18:23) (positief).
  
  398. 
  Geef de Levieten steden om in 
  te wonen. Deze steden zullen ook dienen als vluchtstad/vrijstad (Num. 35:2) (positief).
  
  399. 
  Geen persoon uit de stam van Levi zal een deel van het land van Israël 
  ontvangen (Deut. 18:1) (negatief).
  
  400. 
  Een persoon uit de stam van 
  Levi zal niet delen in buit (bij de verovering van het land Israël) (Deut. 
  18:1) (negatief).
  
  401. 
  De priesters zullen het 
  Heiligdom om beurten dienst doen, maar op de feesten zullen zij allemaal samen 
  dienst doen (Deut. 18:6-8) (positief).
   
  
  Teruma 
  (offers), tienden en belastingen
   
  
  402. 
  Een onbesneden persoon mag 
  niet eten van de offergaven (teruma), datzelfde is ook van toepassing 
  op andere heilige zaken  (Ex. 12:44-45 and Lev. 22:10) (negatief).
  
  403. Verander 
  niets aan de volgorde van het apart zetten van offergaven (teruma) en 
  tienden. Het apart zetten dient als volgt te gebeuren: Eerst de eerste oogst, 
  dan de offergaven (teruma) en tenslotte de tweede tienden. (Ex. 22:28) 
  (negatief) (CCI 19).
  
  404. 
  Geef een halve shekel per 
  jaar (aan het Heiligdom ter voorziening van de publieke offeranden) (Ex. 
  30:13) (positief). 
  
  405. 
  Een priester die onrein is 
  mag niet van de offergaven (teruma) eten (Lev. 22:3-4) (negatief).
  
  406. Iemand 
  die geen priester is, als ook 
  de vrouw en de ongetrouwde dochter van een priester mogen niet van de 
  offergaven (teruma)  eten (Lev. 22:10) (negatief).
  
  407. 
  Bezoekers van de priester of 
  zijn (ingehuurde) bedienden mogen niet van de offergaven (teruma)  eten 
  (Lev. 22:10) (negatief). 
  
  408. 
  Eet geen producten waar de 
  offergaven en tienden nog niet van zijn afgezonderd (tevel) (Lev. 
  22:15) (negatief) (CCI 18).
  
  409.  
  Zonder tienden af van je productie (een tiende van je 
  productie na het apart zetten van de offergaven (teruma)) voor de 
  Levieten (Lev. 27:30; Num. 18:24) (positief) (CCI 12).
  
  410. 
   Geef tienden van je 
  veestapel (Lev. 27:32) (positief).
  
  411. 
   Je mag niets van je 
  tienden verkopen (Lev. 27:32-33) (negatief). 
  
  412. 
   De Levieten moeten een 
  tiende van de tienden, die zij van de Israëlieten hebben ontvangen, apart 
  zetten en deze aan de priesters (kohaniem) geven (dat wordt genoemd de
  teruma van de tienden) (Num. 18:26) (positief) (CCI 13).
  
  413.  Je mag van de
  2e tienden van 
  graanproducten niet
  buiten Jeruzalem eten (Deut. 12:17) (negatief).
  
  414.  Je mag van de 
  2e tienden van de wijnoogst 
  niet 
  buiten Jeruzalem nuttigen (Deut. 12:17) (negatief). 
  
  
  415.  Je mag van de 
  2e tienden van de olie buiten Jeruzalem 
  niet 
  nuttigen (Deut. 12:17) (negatief).
  
  
  416. 
   Vergeet de Levieten 
  niet (niet aan hun lot overlaten) (Deut. 12:19); maar de giften (rechten) die 
  hen toebehoren moeten hen gegeven worden zodat ze zich er op ieder feest mee 
  kunnen verblijden (negatief).
  
  417. 
  Zet de 2e tienden apart in 
  het 1e, 2e , 4e en 5e  jaar van de Shabbatsjaar-cyclus die door de eigenaar in 
  Jeruzalem gegeten kan worden. (vandaag de dag wordt het wel apart gezet, maar 
  niet in Jeruzalem gegeten) (Deut. 14:22) (positief) (CCI 14) 
  
  418. 
   Zet de 2e tienden apart 
  in het 3e en 6e  jaar van de Shabbatsjaar-cyclus voor de armen (vandaag de dag 
  wordt het wel apart gezet, maar het is niet meer verplicht om deze aan de 
  armen te geven) (Deut. 14:28-29) (positief) (CCI 15). 
  
  419. 
   Geef de priester de 
  verschuldigde delen van de karkassen van het geslachte vee (Deut. 18:3) (CCA 
  51) (volgens de Talmud is dat vandaag de dag buiten Israël niet verplicht doch 
  wel toegestaan, sommigen doen het ook daadwerkelijk.)
  
  420. 
  Geef het eerste van de vacht 
  aan de priester (Deut. 18:4) (CCA 52). (volgens de Talmud is dat vandaag de 
  dag buiten Israël niet verplicht doch wel toegestaan, sommigen doen het ook 
  daadwerkelijk.)
  
  421. 
   Zet het ‘teruma 
  gdola’ (het grote hef offer, dat is een klein deel van de oogst van je 
  graan, wijn en olie apart voor de priester (Deut. 18:4) (positief) (CCI 11).
  
  422. 
   Gebruik niets van je 2e 
  tienden dan voor eten en drinken (Deut. 26:14) (negatief). Alles wat er buiten 
  die categorie valt, wordt gekwalificeerd met het zinnetje “gegeven aan de 
  doden”. 
  
  423. 
   Wanneer je in toestand 
  van onreinheid bent, mag je niets van de 2e tienden eten, voordat deze tienden 
  losgekocht zijn (Deut. 26:14) (negatief).
  
  424. 
   Eet niet van de 2e 
  tienden als je rouwt (Deut. 26:14) (negatief).
  
  425. 
   Spreek een verklaring 
  uit als je de 2e tienden naar het Heiligdom brengt (Deut. 26:13) (positief) (CCI 
  17). 
   
  
  De Tempel, het 
  Heiligdom en Heilige voorwerpen
   
  
  426. 
  Bouw geen altaren van (uit)gehouwen 
  steen (Ex. 20:22) (negatief). 
  
  427. Beklim 
  geen altaar met een trap (Ex. 20:23) (negatief).
  
  428. 
  Bouw het Heiligdom (Ex. 25:8) 
  (positief). 
  
  429. 
  Verwijder de (draag)stokken 
  van de Ark niet (Ex. 25:15) (negatief).
  
  430. 
  Zet elke Shabbat de 
  toonbroden en het wierook voor de Eeuwige (Ex. 25:30) (positief). 
  
  431. 
  Steek lichten in het 
  Heiligdom aan (Ex. 27:21) (positief). 
  
  432. 
  De borstplaat mag niet van de 
  efod los gemaakt worden (Ex. 28:28) (negatief).
  
  433. Offer 
  reukwerk twee keer per dag (Ex. 30:7) (positief).
  
  434. 
  Offer geen vreemd reukwerk of 
  offerandes op het gouden altaar (Ex. 30:9) (negatief). 
  
  435. 
  De priester moet zijn handen 
  en voeten wassen als hij dienst gaat doen (Ex. 30:19) (positief).
  
  436. 
  Bereid zalfolie en zalf 
  daarmee de Hogepriesters en koningen Ex. 30:31) (positief)
  
  437. 
  Bereid geen olie voor gewoon 
  gebruik  met dezelfde formule (Ex. 30:32-33) (CCN 145).
  
  438. 
  Zalf geen vreemde met deze 
  zalfolie (Ex. 30:32) (negatief). 
  
  439. Stel niet iets samen 
  met dezelfde samenstelling als het reukwerk 
  (Ex. 30:37) (CCN 146).
  
  440. 
  Degene, die foutief, onwettig 
  gebruik maakt van heilige zaken, zal de waarde van het gebruikte moeten 
  vergoeden vermeerderd met 1/5 van de waarde (Lev. 5:16) (positief).
  
  441. 
  Verwijder de as van het 
  altaar (Lev. 6:3) (positief).
  
  442. 
  Het vuur op het altaar van 
  het brandoffer moet altijd branden (Lev. 6:6) (positief).
  
  443. 
  Je moet het vuur op het brandofferaltaar altijd brandend houden (Lev. 6:6) (negatief).
  
  444. 
  De priester(kohen) mag het 
  Heiligdom niet met los/slordig haar betreden (Lev. 10:6) (negatief).
  
  445. 
  De priester(kohen) mag het 
  Heiligdom niet met gescheurde kleding betreden (Lev. 10:6) (negatief).
  
  446. 
  De priester(kohen) mag het 
  Heiligdom tijdens de dienst niet verlaten (Lev. 10:7) (negatief).
  
  447. 
  Een bedwelmd persoon(dronken) 
  mag het Heiligdom niet betreden en ook geen beslissingen nemen in wetszaken 
  (Lev. 10:9-11) (negatief). 
  
  448. Heb eerbied voor
  het Heiligdom (Lev. 
  19:30) (dit geldt vandaag de dag voor de synagogen) (CCA 18).
  
  449. Als 
  de Ark gedragen moet worden, 
  moet hij op de schouders gedragen worden (Num. 7:9) (positief). 
  
  450. 
  Onderhoudt de 2e Pesach (Num. 
  9:11) (positief).
  
  451. Je moet op de 
  2e Pesach het vlees van het 
  Pesachlam met ongezuurde broden (matzes) en bittere kruiden eten (Num. 9:11) (positief).
  
  
  452.  Laat geen vlees 
  van het Pesachlam op de 2e Pesach  tot de 
  morgen over (Num. 9:12) (negatief).
  
  453. 
   Breek geen bot 
  van het Pesachlam op de 2e 
  Pesach  (Num. 9:12) (negatief).
  
  
  454. 
   Blaas de trompetten bij 
  het brengen van offeranden in tijden van nood (Num. 10:9-10) (positief).
  
  
  455. 
   Houdt voortdurend de 
  wacht over het gebouw (Num. 18:2) (positief).
  
  456.  Laat het Heiligdom niet onbewaakt (Num. 18:5) (negatief).
  
  457. 
  Een offerande (asham/schuldoffer) 
  moet gebracht worden door degene die een overtreding heeft begaan met 
  betrekking tot heilige dingen of iets geroofd heeft, of gemeenschap heeft 
  gehad met een ondertrouwde huurlinge of vals ontkent dat iets bij hem 
  gedeponeerd is waarbij hij valselijk heeft gezworen dat het bij hem niet gedeponeerd 
  is. Dit heet een schuldoffer voor een bewuste overtreding (positief).
  
  458. Je mag niet iets 
  vernietigen van het Heiligdom, synagogen of leerhuizen. 
  Wis/verwijder nooit de 
  heilige namen (van G’d). Ook heilige geschriften mogen niet vernietigd worden 
  (Deut. 12:2-4) (CCN 157).
   
  
  Offerandes en offers
   
  
  459. 
  Zet de eerstelingen van de 
  reine dieren apart en offer ze (Ex. 13:2; Deut. 15:19) Op dit moment worden ze 
  niet geofferd (CCA 53). 
  
  460. 
  Slacht het Pesachlam (Ex. 
  12:6) (positief).
  
  461. 
  Eet het vlees van het Pesach 
  offer op de avond van de 15e Nissan (Ex. 12:8) (positief).
  
  462. 
  Eet het vlees van het 
  Pesachlam niet rauw gekookt (Ex. 12:9) (negatief).
  
  463. 
  Laat niets van het vlees van 
  het Pesachlam tot de volgende morgen liggen (Ex. 12:10) (negatief). 
  
  
  464. 
  Geef geen vlees van het 
  Pesachlam aan een Israëliet die afvallig is geworden(Ex. 12:43) (negatief).
  
  465. 
  Geef het vlees van het 
  Pesachlam niet aan een vreemdeling (goy) die onder jullie woont (Ex. 
  12:45) (negatief).
  
  466. 
  Eet geen vlees van een 
  Pesachlam van een andere plaats waar ook het Pesach wordt gevierd (Ex. 12:46) 
  (negatief).
  
  467. 
  Breek geen van de botten van 
  het Pesachlam (Ex. 12:46) (negatief).
  
  468. 
  Een man die niet besneden is 
  mag niet van het Pesachlam eten (Ex. 12:48) (negatief).
  
  469. Je mag het Pesachlam 
  niet slachten als er nog gist (chamets) in het huis is. 
  (Ex. 23:18; Ex. 34:25) (negatief).
  
  470. 
  Laat nooit een deel van het 
  Pesachlam, wat op het altaar verbrand zou moeten worden, tot de volgende dag 
  liggen, wat het ongeschikt zou maken om nog verbrand (geofferd) te worden. 
  (Ex. 23:18; Ex. 34:25) (negatief). 
  
  471. 
  Trek niet op naar het 
  Heiligdom om een van de feesten te vieren zonder een offerande mee te brengen 
  (Ex. 23:15) (negatief). 
  
  472. 
   Breng de eerstelingen 
  (de vruchten van de 1e oogst) naar het Heiligdom (Ex. 23:19) (positief).
  
  473. 
   Het vlees van een 
  schuld- en zondoffer dient gegeten te worden (Ex. 29:33) (positief).
  
  474. 
   Iemand die geen 
  nakomeling van Aharon is, mag niet van het vlees van de heilige offeranden 
  eten (Ex. 29:33) (negatief).
  
  475. 
   Onderhoudt de 
  instructies van het 
  brandoffer (Olah) (Lev. 1:3) (positief).
  
  476. 
   Onderhoudt de 
  instructies van het meeloffer (Lev. 2:1) (positief).
  
  477. 
   Offer geen honing of 
  gist/zuurdeeg met gist (Lev. 2:11) (negatief).
  
  478. 
   Iedere offerande dient 
  gezouten te worden (Lev. 2:13) (positief).
  
  479. 
   Offer niet iets wat 
  ongezouten is (Lev. 2:13) (negatief).
  
  480. 
   Een Gerechtshof zal een 
  offerande offeren als ze zich hebben vergist bij een juridische uitspraak 
  (Lev. 4:13) (positief).
  
  481. 
  Een persoon zal, als hij 
  gezondigd heeft door het begaan van een  onbewuste overtreding (waarvoor 
  hij bij het bewust doen ervan met uitroeiing uit zijn volk gestraft zou worden), 
  een zondoffer (chatat) brengen (Lev. 4:27-28) (positief).
  
  482.  De grootte van 
  de te offeren offerande mag naar draagkracht gekozen worden (Lev. 5:7) (positief).
  
  
  483.  Van het 
  gevogelte dat als zondoffer wordt gebracht mag je het kopje niet volledig van 
  het rompje scheiden (Lev. 5:8) (negatief). 
  
  484. 
   Voeg geen olijfolie toe 
  aan een  zondoffer van meel (Lev. 5:11) (negatief).  
  
  485. 
   Voeg geen wierook toe 
  aan een  ondoffer van meel (Lev. 5:11) (negatief).
  
  486. 
   Een persoon die 
  twijfelt of hij een zonde begaan heeft waar hij een zondoffer voor moet 
  brengen dient  een schuldoffer (asham) te brengen (Lev. 5:17-19) (positief).
  
  487. 
   Het restant van het 
  meeloffer dient opgegeten te worden (Lev. 6:9) (positief).
  
  488.  Zorg ervoor dat 
  het restant van het 
  meeloffer  niet gist/gegist wordt (Lev. 6:10) (negatief). 
  
  489. 
   De Hogepriester dient 
  dagelijks een meeloffer te offeren (Lev. 6:13) (positief).
  
  490. 
   Eet niet van een 
  meeloffer dat door de priesters wordt/is gebracht (Lev. 6:16) (negatief). 
  
  
  491. 
   Onderhoudt de 
  instructies van het zondoffer (Lev. 6:18) (positief). 
  
  492. 
  Eet geen vlees van de 
  zondofferanden, waarvan het bloed in het Heiligdom is gebracht en is 
  gesprenkeld naar het Voorhangsel (Lev. 6:23) (negatief).
  
  493. 
   Onderhoudt de 
  instructies van het schuldoffer (asham) (Lev. 7:1) (positief).
  
  494.  
  Onderhoudt de instructies van het vredeoffer (zebach sh´lamim) (Lev. 
  7:11) (positief).
  
  495. 
   Verbrand het vlees dat 
  van een heilig offer is overgebleven (Lev. 7:17) (positief).
  
  496. 
   Eet niet van offeranden 
  waarvan buiten de vastgestelde tijd is gegeten (Lev. 7:18). De straf daarop is 
  uitroeiing uit het volk (negatief).
  
  497. 
   Eet niet van heilige 
  dingen die onrein zijn geworden (Lev. 7:19) (negatief).
  
  498. 
   Verbrand het vlees van 
  de heilige offerande, dat onrein is geworden (Lev. 7:19) (positief).
  
  499. 
   Een persoon die in 
  staat van onreinheid is mag niet van heilige dingen eten (Lev. 7:20) (negatief).
  
  
  500. 
   De dochter van een 
  priester, die haarzelf ontheiligd heeft, zal niet eten van de heilige dingen, 
  niet  van het hef offer, noch van de borst, noch de schouder van 
  vrede-offeranden (Lev. 10:14, Lev. 22:12) (negatief).
  
  501. 
  Een vrouw mag na een 
  bevalling pas offeren als zij weer in staat van reinheid is (Lev. 12:6) (positief).
  
  502. 
   Een lepralijder ((lijder 
  aan tsara’at) 
  zal een offer brengen als hij/zij rein geworden is (Lev. 14:10) (positief).
  
  503. 
   Een 
  man die aan een vloeiing lijdt, zal een offerande brengen als hij na zijn 
  vloeiing weer rein is (Lev. 15:13-15) (positief).
  
  504. 
   Een vrouw die aan een 
  vloeiing lijdt, zal een offerande brengen wanneer zij na haar vloeiing weer 
  rein is (Lev. 15:28-30) (positief).
  
  505. 
  Onderhoudt de instructies van 
  Yom Kippur (Grote Verzoendag), betreffende de dienst op die dag, betreffende 
  de offerande, betreffende de belijdenissen, betreffende het wegzenden van een 
  geitenbok etc. (Lev. 16:3-34) (positief).
  
  506. 
   Slacht geen dieren, die 
  als offerande zijn apart gezet, buiten het Heiligdom (Lev. 17:3-4) (negatief).
  
  
  507. 
   Eet niet van het vlees 
  van een offerande van wat over gebleven is (buiten de daarvoor vastgestelde 
  tijd). (Lev. 19:8) (negatief).
  
  508.  Heilig geen 
  gebrekkige dieren als offerande 
  (Lev. 22:20). Deze tekst verbiedt dat zulke dieren voor 
  offerande apart gezet worden. (negatief).
  
  509. 
   Elk dier dat geofferd 
  wordt moet zonder gebrek zijn (Lev. 22:21) (positief).
  
  510. 
   Beschadig geen (veroorzaak 
  geen gebrek aan) vee wat apart gezet is voor offerande (Lev. 22:21)  (negatief).
  
  
  511. 
   Slacht geen gebrekkige 
  dieren ter offerande (Lev. 22:22) (negatief). 
  
  512. 
   Verbrand 
  geen ledematen van vee met een gebrek op het altaar (Lev. 22:22) (negatief).
  
  513. 
   Sprenkel geen bloed van 
  vee met een gebrek op het altaar (Lev. 22:24) (negatief).
  
  514. 
   Offer geen gebrekkige 
  vee op het altaar dat van goyiem (niet-Israëlieten) afkomstig is (Lev. 
  22:25) (negatief). 
  
  515. 
   Vee mag pas geofferd 
  worden als de dieren minimaal acht dagen oud zijn (Lev. 22:27) (positief).
  
  
  516. 
   Laat geen vlees van het 
  dankoffer tot de volgende morgen liggen (Lev. 22:30) (negatief). 
  
  517. 
   Offer het Omer-meeloffer 
  op de morgen na de eerste dag van Pesach tezamen met een lam (Lev. 23:10) (positief).
  
  518. 
   Eet 
  geen brood gemaakt van het nieuwe graan vóórdat de Omer van gerst is 
  geofferd op de tweede dag van Pesach (Lev. 23:14) (CCN 101).
  
  519. 
   Eet geen geroosterd 
  koren van het nieuwe graan vóórdat de Omer van gerst is geofferd op de 
  tweede dag van Pesach (Lev. 23:14) (CCN 102).
  
  520. 
   Eet geen verse 
  graankorrels van het nieuwe graan vóórdat de Omer van gerst is geofferd 
  op de tweede dag van Pesach (Lev. 23:14) (CCN 103).
  
  521. 
   Breng op Shavuot broden 
  met de 
  bijbehorende 
  offeranden die dan 
  gelijktijdig (in 
  die zin van gezamelijk offer) met de broden geofferd worden (Lev. 
  23:17-20) (positief). 
  
  522. 
   Offer een extra offer 
  met Pesach (Lev. 23:36) (positief). 
  
  523. 
   Iemand die een gelofte 
  doet voor de Eeuwige, bestaande in de vastgestelde waarde van personen, ter ere 
  van de Eeuwige, moet geld naar waarde, die betreffende gedeelte in de Thora 
  opgetekend staat, betalen (Lev. 27:2-8) (positief).
  
  524. 
   Als een offerdier 
  verwisseld wordt voor een ander dier, moeten beide dieren apart gezet worden 
  voor de Eeuwige (Lev. 27:10) (positief).
  
  525.  Verwissel 
  geen dier, dat apart gezet is voor offerande, voor een ander dier (Lev. 27:10) 
  (negatief).
  
  526. 
  Iemand die een gelofte doet 
  voor de Eeuwige, bestaande in de vastgestelde waarde van een dier dat onrein 
  is, zal hij de waarde van dat dier betalen (Lev. 27:11-13) (positief). 
  
  
  527.  Als iemand 
  zijn huis als iets heiligs ter ere van de Eeuwige wijdt, zal hij een bedrag 
  betalen dat door de priester wordt vastgesteld (Lev. 27:11-14) (positief).
  
  528. 
   Wanneer iemand een deel 
  van zijn grondbezit als iets heiligs ter ere van de Eeuwige wijdt, zal hij 
  naar schatting het bedrag, wat in het betreffende gedeelte van de Thora staat 
  voorgeschreven, betalen. (Lev. 27:16-24) (positief).
  
  529. 
   Offer geen dier, wat 
  voor een bepaald soort offer is apart gezet, voor een ander soort offer (Lev. 
  27:26) (negatief). 
  
  530.  Beslis met 
  betrekking tot toegewijd bezit wat heilig is voor de Eeuwige en wat de 
  priester toekomt. 
  (Lev. 27:28) (positief).
  
  531. 
   Verkoop geen stuk land 
  wat aan de Eeuwige gewijd is (Lev. 27:28) (negatief).
  
  532. 
   Los geen stuk land wat 
  aan de Eeuwige gewijd is (Lev. 27:28) (negatief).
  
  533. 
  Belijdt tegenover de Eeuwige 
  iedere zonde die je gepleegd hebt, op het moment dat je een offer brengt en op 
  andere momenten(Num. 5:6-7) (CCA 33). 
  
  534. 
  Als een vrouw van overspel 
  verdacht wordt, mag er aan het meeloffer geen olie  toegevoegd worden (Num. 
  5:15) (negatief). 
  
  535. 
  Voeg er ook geen wierook aan 
  toe (Num. 5:15) (negatief).
  
  536. 
  Breng de dagelijkse offers (twee 
  lammetjes als brandoffer) (Num. 28:3) (positief).
  
  537. 
  Breng iedere Shabbat een 
  extra offer van twee lammetjes (Num. 28:9) (positief).
  
  538. 
  Offer een extra offer met 
  nieuwe maan(Maand) (Num. 28:11) (positief).
  
  539. 
  Breng een extra offer met 
  Shavuot (Num. 28:26-27) (positief). 
  
  540. 
  Offer een extra offer op Rosh 
  Hashana (Num. 29:1-6) (positief).
  
  541. 
  Offer een extra offer op Yom Kippur (Num. 29:7-8) (positief).
  
  542. 
  Offer een extra offer met 
  Sukkot (Num. 29:12-34) (positief).
  
  543. Offer een aanvullende 
  offer op Shemini Atzeret (wat een op zichzelf staand feest is) (Num. 29:35-38) (positief).
  
  544. 
  Breng op het eerste feest, 
  nadat zij werden ingesteld, alle offers, vrijwillig of verplicht (Deut. 
  12:5-6) (positief). 
  
  545. 
  Offer geen offerandes buiten 
  het Heiligdom (Deut. 12:13) (negatief).
  
  546. 
  Offer alle offers in het 
  Heiligdom (Deut. 12:14) (positief).
  
  547. Je mag, voor 
  offerande apart gezet, vee loskopen als het dier gebreken blijkt te hebben 
  waardoor het niet geofferd mag worden. Daarna mag het door ieder gegeten 
  worden. (Deut. 12:15) 
  (positief).
  
  548. De eersteling, zonder 
  gebrek, mag niet buiten Jeruzalem gegeten worden (Deut. 12:17) (negatief)
  
  549. Je zal het vlees van 
  het brandoffer niet 
  eten (Deut. 12:17). Dit verbod geldt voor iedere overtreder om niet te 
  genieten van iets van de heilige zaken. Als hij dat toch doet, begaat hij een 
  overtreding (negatief). 
  
  550. 
  De priesters mogen niet eten 
  van het vlees van het zond- of schuldoffer buiten het plein van het Heiligdom 
  (Deut. 12:17) (negatief).
  
  551. 
  Eet geen vlees van offeranden, 
  die in mindere mate heilig zijn, voordat het bloed op het altaar is gesprengd 
  (Deut. 12:17) (negatief).
  
  552. 
  De priester mag niet van het 
  eerstelingen eten voordat deze gebracht zijn op het plein van het Heiligdom 
  (Deut. 12:17 en 18) (negatief).
  
  553. 
  Neem de moeite om de 
  offeranden van buiten het land van Israël naar het Heiligdom te brengen (Deut. 
  12:26) (positief). 
  
  554. 
  Wanneer dieren, die apart 
  gezet zijn om te offeren, met opzet gebrekkig zijn gemaakt, mag men niet van 
  dat vlees eten (Deut. 14:3) (negatief).
  
  555. Je mag niet werken 
  met vee wat voor offerande is apart gezet (Deut. 15:19) (negatief).
  
  556. Je mag de dieren, die 
  voor offerande zijn apart gezet, niet scheren 
  (Deut. 15:19) (negatief).
  
  
  557. 
  Je mag geen deel van het 
  feestoffer, dat gebracht is op de 14e Nissan, achterlaten tot de 3e dag (Deut. 
  16:4) (negatief).
  
  558. 
   Offer geen dier met een 
  tijdelijk gebrek (Deut. 17:1) (negatief). 
  
  559. 
  Breng geen geldelijk offer 
  dat verdiend is met prostitutie door vrouwen of mannen (Deut. 23:19) (negatief).
  
  560. 
  Lees, bij het brengen van de 
  eerstelingen, de voorgeschreven verklaring voor van Deut. 26:5-10 (positief).
   
  
  Reinheid en onreinheid
   
  
  561.  
  Acht soorten van kruipende dieren brengen je, door contact, in staat van 
  onreinheid (wezel, muis, hagedis (of boomkikker / kameleon), egel, koach/waraan, 
  salamander (volgens Rashi slak), blindslang en mol) (Lev. 11:29-30) (positief).
  
  562.  Voedsel wordt 
  verontreinigd als het in contact komt met onreine dingen. 
  (Lev. 11:34) (positief).
  
  563. 
  Iemand die het karkas van een 
  dier aanraakt, wat uit zichzelf is gestorven, komt in staat van onreinheid 
  (Lev. 11:39) (positief).
  
  564. 
   Een vrouw op haar 
  kraambed is in dezelfde staat van onreinheid als een menstruerende vrouw (Lev. 
  12:2-5) (positief). 
  
  565. 
   Een lijder aan lepra (tsara’at)
   is in staat van 
  onreinheid en verontreinigt (Lev. 13:2-46) (positief).
  
  566. 
  Een lepralijder (lijder aan
  tsara’at)
  dient door middel van 
  (volgens de voorschriften) universele herkenningstekens herkenbaar te zijn. 
  Ook alle andere mensen in staat van onreinheid dienen dit aan te geven (Lev. 
  13:45) (positief). 
  
  567. 
   Een kledingstuk van de 
  lepralijder (lijder aan 
  tsara’at) 
  is in staat van onreinheid en 
  het verontreinigt (Lev. 13:47-49) (positief).
  
  568. 
   Het huis van een 
  lepralijder (lijder aan 
  tsara’at) 
  verontreinigt (Lev. 14:34-46) 
  (positief).
  
  569. 
   Een man met een 
  vloeiing verontreinigt (Lev. 15:1-15) (positief).
  
  570. 
   Teelvocht van een man 
  verontreinigt (Lev. 15:16) (positief). 
  
  571.  Reiniging van 
  alle verontreinigingen gebeurt door onderdompeling in het water van een 
  ritueel bad (mikwe) 
  (Lev. 15:16) (positief).
  
  
  572. 
   Een menstruerende vrouw 
  is in staat van onreinheid en verontreinigt anderen (Lev. 15:19-24) (positief).
  
  573. 
   Een vrouw, die 
  vloeiingen heeft, verontreinigt (Lev. 15:25-27) (positief).
  
  574. 
  Voer de inzettingen met 
  betrekking tot de rode vaars uit, zodat de as ervan altijd  
  aanwezig is (Num. 19:9) (positief).
  
  575. 
   Een lijk verontreinigt 
  (Num. 19:11-16) (positief).
  
  576. 
  Het reinigings(sprenkel) 
  water brengt de reine in staat van onreinheid en reinigt de onreine van 
  verontreiniging door een dood lichaam (Num. 19:19-22) (positief).
   
  
  Lepra en lepralijders
 
  
  577. 
  Verwijder het haar van de 
  plek niet (Lev. 13:33) (negatief).
  
  578. Het reinigen van een 
  melaatse, (lijder aan tsara’at) (het maakt niet uit of het nu een mens 
  is of een huis), vindt plaats door cederhout, hyssop, scharlaken draad, twee 
  vogels en levend stromend water (Lev. 14:1-7) (positief). 
  
  579. 
  De melaatse (lijder aan 
  tsara’at) zal al zijn haar afscheren (Lev. 14:9) (positief).
  
  580. 
  Je mag de verschijnselen van 
  de tsara’at niet operatief verwijderen (Deut. 24:8) (negatief).
  
  
  
  De koning 
   
  
  581. 
   Vervloek en verwens 
  geen leider van het volk, dat is de koning of het hoofd van de regering van 
  het land van Israël (Ex. 22:27) (negatief).
  
  582. 
   Stel een koning aan 
  (Deut. 17:15) (positief).
  
  583.  Je mag niet een 
  niet-Israëliet (goy) als koning aanstellen 
  (Deut. 17:15) (negatief).
  
  584. 
  De koning mag niet  een 
  overdreven hoeveelheid paarden aanschaffen/hebben (Deut. 17:16) (negatief).
  
  585. 
   De koning mag niet een 
  overdreven hoeveelheid vrouwen nemen (Deut. 17:17) (negatief).
  
  586. 
   De koning mag niet een 
  overdreven hoeveelheid goud of zilver verkrijgen/verzamelen (Deut. 17:17) (negatief).
  
  
  587. 
  De koning zal een rol van de Thora voor zichzelf schrijven naast het exemplaar dat ieder al voor zichzelf 
  moet schrijven. Hij moet er dus twee schrijven (Deut. 17:18) (positief).
  
  
  
  Nazireeërs
   
  
  588. 
   Een Nazireeër mag geen 
  wijn drinken, noch iets wat met wijn gemengd is en naar wijn smaakt en ook als 
  de wijn of de mix zuur geworden, is het voor de Nazireeër verboden (Num. 6:3) 
  (negatief). 
  
  589. 
   Hij mag geen verse 
  druiven eten (Num. 6:3) (negatief). 
  
  590. 
   Hij mag geen gedroogde 
  druiven (rozijnen/krenten) eten (Num. 6:3) (negatief).
  
  591. 
   Hij mag niet van de 
  pitten van druiven eten (Num. 6:4) (negatief).
  
  592. 
   Hij mag de schil van 
  een druif niet eten (Num. 6:4) (negatief).
  
  593. 
   Een Nazireeër is het 
  toegestaan zijn haar te laten groeien (Num. 6:5) (positief).
  
  594. 
   Een Nazireeër mag zijn 
  haar niet af (laten) knippen (Num. 6:5) (negatief).
  
  595. 
  Hij mag niet in een afgedekte 
  ruimte (gebouw) komen waar een lijk aanwezig is (Num. 6:6) (negatief). 
  
  
  596. 
  Een Nazireeër mag zichzelf 
  niet in staat van onreinheid brengen door een overleden persoon (bij een lijk 
  aanwezig zijn) (Num. 6:7) (negatief). 
  
  597. 
  Een Nazireeër zal zijn haar 
  afknippen/scheren wanneer hij zijn offers breng bij de afronding (het 
  beëindigen) van de periode van zijn Nazireeërschap of als hij in staat van 
  onreinheid is gekomen (Num. 6:9) (positief). 
  
  
  
  Oorlogen
   
  
  598. 
   Degene die in oorlog 
  verwikkeld is, moet niet bang zijn voor zijn vijanden of in paniek raken 
  tijdens het de strijd (Deut. 3:22, 7:21, 20:3) (negatief).
  
  599.  Zalf een 
  speciale priester (om) bij een oorlog (de soldaten toe te spreken) 
  (Deut. 20:2) (positief).
  
  600. 
   In een toegestane 
  oorlog (die zich onderscheidt van een gedwongen oorlog), moeten de instructies 
  / procedures, die in de Thora beschreven staan, waargenomen worden (Deut. 
  20:10) (positief).
  
  601. 
   Laat geen individu van 
  de 7 Kanaänitische volken (De Chittieten, de Emorieten, de Kanaänieten, de 
  Perizzieten, de Chiwwieten en de Jeboesieten) in leven (Deut. 20:16) (negatief).
  
  
  602. 
   Roei de 7 Kanaänitische 
  volken, vanuit het land van Israël, uit (Deut. 20:17) (positief). 
  
  603.  Je mag geen
  vruchtdragende bomen 
  vernietigen. Het mag niet in oorlogstijd en het mag ook niet door 
  onnadenkendheid (Deut. 20:19-20) (CCN 191).
  
  604.  Behandel 
  een vrouw, die je gevangen 
  hebt genomen en mooi vindt, volgens de voorschriften van de Thora (Deut. 
  21:10-14) (positief). 
  
  605. 
   Verkoop deze vrouw niet 
  (die je gevangen hebt genomen en mooi vindt) (Deut. 21:14) (negatief). 
  
  
  606. 
   Verlaag deze vrouw (die 
  je gevangen hebt genomen en mooi vindt) niet tot het niveau van slavin (Deut. 
  21:14) (negatief).
  
  607. 
   Sluit geen (vredes)verbond 
  met de Ammonieten en de Moabieten als je een oorlog tegen hen voorbereid, 
  zoals je dat wel dient te doen bij een oorlog tegen andere volken (Deut. 23:7) 
  (negatief).
  
  608. 
   Iemand die in staat van 
  onreinheid is, mag het kamp van de Levieten niet betreden (Deut. 23:11) (CCN 
  193) (Volgens de Talmud wordt daar in de huidige situatie de Tempelberg mee 
  bedoeld).
  
  609.  
  Zorg voor een plaats, buiten het kamp, voor sanitaire doeleinden (Deut. 23:13) 
  (positief).
  
  610. 
   Houdt die plek sanitair 
  schoon (Deut. 23:14-15) (positief).
  
  611. 
   Herinner je altijd wat 
  Amalek gedaan heeft (Deut. 25:17) (CCA 76).
  
  612. 
   Het kwaad dat Amalek 
  ons heeft aangedaan, mag niet vergeten worden (Deut. 25:19) (CCN 194). 
  
  
  613. 
   Vernietig het zaad, de 
  nakomelingen, van Amalek (Deut. 25:19) (CCA 77).
   
  
  De instructies van de Thora gelden voor eeuwig. 
  Deut. 4:40 Onderhoud dan zijn inzettingen en zijn geboden, die ik u heden 
  opleg, opdat het u en uw kinderen na u wel ga en opdat gij lang leeft in het 
  land, dat de Eeuwige, uw God, u geven zal voor altijd.
  
   
  
   
  
  Als je een exemplaar van de Mishneh Torah van de 
  Rambam in het Engels per email wil ontvangen, stuur ons dan even een
  
  e-mail.
  
   
  
   
  
   
Daily Halacha verzorgd door Yeshiva.org.il
(dagelijkse behandeling van halachische vragen 
die voorgelegd worden aan
de rabbijnen van Yeshiva.org.il) 
  
   
  
  
   
  
   
  
   
  
   
  
   
  
   
  
   
  
   
  
   
  
   
  
   
  
   
  
  Bronnen: 
  
  Mishne Thora van Maimonides, 
  deel 14
  
  
  
  
  http://www.jewfaq.org/613.htm 
  
  
  
  
  http://ohr.edu/yhiy/article.php/974 
  
  To 
  be a Jew, geschreven door Rabbijn Chaim HaLevy Donin
  
  Torat Eretz Yisrael, The Teachings of HaRav Yehuda HaCohen Kook, 
  
  geschreven door HaRav David Samson
  
  Understanding Judaism, geschreven door Rabbi Mordechai Katz
  
   
  
  De 613 Mitswot in het engels:
  
  
  
  
  http://www.jewfaq.org/613.htm 
  
  
  
  
  http://ohr.edu/yhiy/article.php/974 
   
  
   
  
   
  
   
  
  Een goed boek in het engels over de Mitswot is: To be a Jew, 
  geschreven door Rabbijn Donin. Voor degenen die problemen met engels hebben 
  kunnen per mail een nederlandstalig uittreksel ban het boek ontvangen als zij 
  het boek hebben gekocht.
  
  Laat het even weten als je behoefte hebt aan zo'n uittreksel.