Jeremia 9-10

  UP-DATE'S -- Hier vindt U de recente wijzigingen, toevoegingen en actuele publicaties

 

 

 

 

 

Start
Omhoog
English
עברית
Español
Wie zijn wij?
Activiteiten
Shabbath in Susya
Thora
Tenach
Emuna
Mitswot
Het Joodse vragertje
Messias
Beth HaMikdash
Joods denken
Jodendom
Kabbalah
ISRAEL
Zionisme
Aliyah
Gebeden
Zmirot
Citaten
Links
Noachidisch
Lectuur

 

 

 

 

9:1(8:23)  Ach dat mijn hoofd water ware, en mijn oog een bron van tranen, dat ik dag en nacht kon bewenen de verslagenen van de dochter mijns volks! 2  Ach, dat ik in de woestijn een nachtverblijf voor reizigers wist, dat ik mijn volk kon verlaten en van hen weggaan; want allen zijn zij echtbrekers, een troep trouwelozen; 3  zij spannen hun tong als hun leugenboog en niet naar billijkheid oefenen zij de macht in het land, want van het ene kwaad gaan zij over op het andere, en Mij willen zij niet kennen, luidt het woord van de Eeuwige. 4  Neemt u in acht, een ieder voor zijn naaste, en stelt op niet een broeder uw vertrouwen, want iedere broeder is een aartsbedrieger, en iedere vriend gaat rond met kwaadsprekerij. 5  De een leidt de ander om de tuin en waarheid spreken zij niet; zij hebben hun tong gewend aan leugen spreken, met draaierij matten zij zich af. 6  Hier woont onderdrukking op onderdrukking, bedrog op bedrog; zij weigeren Mij te kennen, luidt het woord van de Eeuwige. 7  Daarom, zo zegt de Eeuwige der heerscharen: Zie, Ik smelt en toets hen, want hoe moet Ik doen ten aanzien van de dochter mijns volks? 8  Een moordende pijl is hun tong, die bedrog spreekt; met zijn mond spreekt men van vrede met zijn naaste, doch in zijn binnenste legt men zijn hinderlaag. 9  Zou Ik hierover aan hen geen bezoeking doen, luidt het woord van de Eeuwige, of zou Ik aan een volk als dit Mij niet wreken? 10  Over de bergen wil Ik een wenende treurzang aanheffen, en over de dreven der steppe een klaaglied; want zij zijn doods geworden, omdat niemand erdoor trekt en men er het blaten van de kudde niet hoort; zowel het gevogelte des hemels als het vee zijn geweken, weggegaan. 11 Ja, Ik zal Jeruzalem maken tot steenhopen, een schuilplaats voor jakhalzen, en Ik zal de steden van Juda maken tot een woestenij, zonder inwoners. 12 Wie is de wijze man, die dit begrijpt, hij, tot wie de mond van de Eeuwige gesproken heeft, dat hij het kan verkondigen? Waarom is het land te gronde gegaan, doods geworden als de woestijn, waar niemand doorheen trekt? 13  De Eeuwige zegt: Omdat zij mijn wet verlaten hebben, die Ik hun had voorgelegd en niet aan mijn stem gehoor gegeven noch daarnaar gewandeld hebben, 14  maar gewandeld hebben naar de verstoktheid van hun hart, achter de Baals aan, zoals hun vaderen hun hadden geleerd. 15  Daarom, zo zegt de Eeuwige der heerscharen, de God van Israël: Zie, Ik spijzig hen met alsem, Ik drenk hen met gifsap; 16 Ik verstrooi hen onder de volkeren die zij niet kennen, zij noch hun vaderen, Ik zend hun het zwaard achterna, totdat Ik aan hen een einde zal gemaakt hebben. 17  Zo zegt de Eeuwige der heerscharen: Let op, roept de klaagvrouwen, dat zij komen, zendt tot de wijze vrouwen, dat zij komen, 18  dat zij zich spoeden om over ons een weeklacht aan te heffen, zodat onze ogen van tranen vloeien en onze oogleden van water stromen. 19  Want het geluid van een weeklacht wordt gehoord uit Sion: Hoe zijn wij vernield! Wij zijn ten zeerste te schande geworden, omdat wij het land moeten verlaten, omdat onze woningen ons heeft uitgegooid. 20  Hoort dan, gij vrouwen, het woord van de Eeuwige, en laat uw oor in zich opnemen het woord uit zijn mond, leert uw dochters de weeklacht en elkander het klaaglied: 21  De dood is geklommen in onze vensters, hij is gekomen in onze paleizen, om uit te roeien het kind van de straat, de jongelingen van de pleinen; 22  (Spreek, zo luidt het woord van de Eeuwige) zodat vallen de lijken der mensen als mest op het velden als een garve achter de maaier, die niemand opzamelt. 23 Zo zegt de Eeuwige: De wijze roeme niet op zijn wijsheid, en de sterke roeme niet op zijn kracht, de rijke roeme niet op zijn rijkdom, 24  maar wie roemen wil, roeme hierin, dat hij verstand heeft en Mij kent, dat Ik de Eeuwige ben, die goedertierenheid, recht en gerechtigheid op aarde doe; want in zodanigen heb Ik behagen, luidt het woord van de Eeuwige. 25  Zie, de dagen komen, luidt het woord van de Eeuwige, dat Ik bezoeking zal doen over alle besnedenen die toch de voorhuid hebben; 26 over Egypte en Juda, Edom en de Ammonieten, Moab en allen, die in de verst afgelegen hoeken van de woestijn wonen; want alle volkeren zijn onbesneden, maar het gehele huis van Israël bestaat uit onbesnedenen van hart.

10:1  Hoort het woord, dat de Eeuwige tot u spreekt, huis van Israël! 2 Zo zegt de Eeuwige: Gewent u niet aan de weg der volken en schrikt niet voor de tekenen aan de hemel, omdat de volken daarvoor schrikken. 3 Want de handelwijze der volken, die is nietigheid: want als een stuk hout heeft men het uit het woud gehakt, arbeid van werkmanshanden met de bijl, 4  met zilver en goud siert men het op, met spijkers en hamers maakt men het vast, zodat het niet waggelt. 5 Als een vogelverschrikker in een komkommerveld zijn zij, zij spreken niet, zij moeten beslist gedragen worden, want zij kunnen geen stap doen. Vreest voor hen niet, want zij doen geen kwaad, maar ook goeddoen is er bij hen niet. 6  Niemand is U gelijk, Eeuwige! groot zijt Gij en groot is uw naam in kracht! 7  Wie zou U niet vrezen, o Koning der volkeren? Want U komt het toe, want onder al de wijzen der volken en onder al hun koningen is niemand U gelijk! 8 Ja, met hen allen worden zij dom en dwaas, the nietswaardige (afgoden) waarom ze gestraft zijn, het is (maar) hout. 9  Geplet zilver wordt uit Tarsis gebracht en goud uit Ufaz, het is het werk van de vakman en van de handen van de goudsmid, blauwpurper en roodpurper is hun gewaad; het werk van deskundigen zijn zij geheel en al. 10 Doch de Eeuwige is de waarachtige God, Hij is de levende God en een eeuwig Koning; voor zijn toorn beeft de aarde en de volken kunnen zijn gramschap niet verdragen. 11 (Zo zult gij tot hen zeggen: De goden, die de hemel en de aarde niet gemaakt hebben, zullen vergaan van de aarde en van onder de hemel). 12  Hij maakt de aarde door zijn kracht, Hij bereidt de wereld toe door zijn wijsheid en breidt de hemel uit door zijn verstand. 13  Als Hij zijn stem doet horen, is er een geruis van water aan de hemel en doet Hij dampen opstijgen van het einde der aarde; bliksemen maakt Hij bij de regen, en wind doet hij voortkomen uit zijn voorraadkamers. 14 Verstomd staat ieder mens, zonder kennis; beschaamd staat iedere goudsmid om het beeld, want leugen is zijn gietsel en er is geen geest in hen; 15  nietigheid zijn zij, een bespottelijk maaksel; als aan hen bezoeking gedaan wordt, gaan zij teniet. 16  Maar Jakobs deel is niet als deze; Hij is de Formeerder van alles, en Israël is de stam zijner erfenis: Eeuwige der heerscharen is zijn naam! 17 Raap van de aarde uw pak op, gij die in de belegering toeft. 18  Want zo zegt de Eeuwige: Zie, Ik slinger de inwoners van het land ditmaal weg en Ik breng hen in benauwdheid, opdat zij vinden. 19  Wee mij om mijn breuk! Pijnlijk is mijn wonde. Ja, ik zeg: Waarlijk, dit is een lijden, dat ik zal moeten dragen. 20  Mijn tent is vernield en al mijn koorden zijn losgerukt; mijn kinderen zijn van mij weggegaan en zijn er niet; geen is er meer, die mijn tent spant, mijn tentkleden opricht. 21  Want verdwaasd zijn de herders, de Eeuwige zoeken zij niet; daarom hebben zij geen verstand en is heel hun kudde verstrooid. 22  Hoor een gerucht! Zie, het komt! Een groot geraas uit het Noorderland, om de steden van Juda te maken tot een woestenij, een verblijfplaats van jakhalzen. 23  Ik weet, o Eeuwige, dat het niet aan de mens staat zijn weg te kiezen, noch aan een man om te gaan en zijn schreden te richten. 24  Tuchtig mij, Eeuwige, doch naar recht; niet in uw toorn, opdat Gij mij niet te gering maakt. 25  Stort uw gramschap uit over de volken die U niet kennen, over de geslachten die uw naam niet aanroepen; want zij hebben Jakob verslonden, ja, verslonden en verteerd, en zij hebben zijn dreve tot een woestenij gemaakt.

 

 

 

 

Eruit gelicht:

 

-         Ja, Ik zal Jeruzalem maken tot steenhopen, een schuilplaats voor jakhalzen, en Ik zal de steden van Juda maken tot een woestenij, zonder inwoners (9:11). Weer wordt Jeruzalems verwoesting voorzegt met het doel dat het volk zich zal bekeren zodat het zover niet zal hoeven te komen.

 

-         De Eeuwige zegt: Omdat zij mijn wet verlaten hebben, die Ik hun had voorgelegd en niet aan mijn stem gehoor gegeven noch daarnaar gewandeld hebben (9:13). En weer geeft God de oorzaak aan; namelijk dat het volk hun God heeft verlaten door niet meer volgens de Thora te leven.

 

-         omdat onze woningen ons heeft uitgegooid (9:19b). Zie Leviticus 20:22  Neemt dan al mijn inzettingen en al mijn verordeningen nauwgezet in acht, opdat het land, waarheen Ik u breng om daarin te wonen, u niet uitspuwe.

 

-         maar wie roemen wil, roeme hierin, dat hij verstand heeft en Mij kent, dat Ik de Eeuwige ben, die goedertierenheid, recht en gerechtigheid op aarde doe; want in zodanigen heb Ik behagen, (9:24). Gods verlangen is het dat de hele schepping zal doen wat goed is volgens Gods principes.

 

-         Zie, de dagen komen, luidt het woord van de Eeuwige, dat Ik bezoeking zal doen over alle besnedenen die toch de voorhuid hebben; over Egypte en Juda, Edom en de Ammonieten, Moab en allen, die zich het haar rondom wegscheren, die in de woestijn wonen; want alle volkeren zijn onbesneden (9:25,26) Ook de volken die God gebruikt om Zijn oordelen uit te voeren zullen door God geoordeeld worden als ze zich niet bekeren.

 

-         Gewent u niet aan de weg der volken en schrikt niet voor de tekenen aan de hemel, omdat de volken daarvoor schrikken (10:2). De volken aanbidden de zon, maan en sterren. Als ze er iet bijzonders in zien, bijv. een vallende ster, schrikken ze.

 

-         Want de handelwijze der volken, die is nietigheid: want als een stuk hout heeft men het uit het woud gehakt, arbeid van werkmanshanden met de bijl, met zilver en goud siert men het op, met spijkers en hamers maakt men het vast, zodat het niet waggelt. Als een vogelverschrikker in een komkommerveld zijn zij, zij spreken niet, zij moeten beslist gedragen worden, want zij kunnen geen stap doen. Vreest voor hen niet, want zij doen geen kwaad, maar ook goeddoen is er bij hen niet. (10:3-5) Dit beschrijft hoe een afgodsbeeld  werd gemaakt om aan te tonen hoe belachelijk het is dat ze er macht aan toekenden. Hier is het is een boom die ze behangen met zilver en goud. De kerstboom heeft hier zijn oorsprong.

 

-         arbeid van werkmanshanden (10:3). De volkeren aanbidden hun product. Producent aanbid het product. Het volk Isaël zou juist (als product) hun ‘producent’ aanbidden. Hun bron.

 

-         met zilver en goud siert men het op, met spijkers en hamers maakt men het vast, zodat het niet waggelt. (10:4). Een afgodsbeeld in die tijd was een boom die ze uit het bos haalden die men op een plank spijkerden (zodat hij kon blijven staan) en behingen met goud en zilver (wat tegenwoordig een kerstboom is)

 

-         Ja, met hen allen worden zij dom en dwaas, nietswaardige vermaning, hout is het. (10:8). Door het aanbidden van dat product verlagen zij zich tot het niveau van het product. Zie Psalm 115:4-8 “Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden; zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, hun handen, maar zij tasten niet; hun voeten, maar zij gaan niet; zij geven geen geluid met hun keel. Wie hen maakten, zullen worden als zij, ieder die op hen vertrouwt.” Verder ook Ps 135:15-18.

 

-         Doch de Eeuwige is de waarachtige God, Hij is de levende God en een eeuwig Koning (10:10). Het wordt openbaar dat al die producten van mensen niets kunnen en dat de Eeuwige alleen alle macht heeft.

 

-         Maar Jakobs deel is niet als deze; Hij is de Formeerder van alles, en Israël is de stam zijner erfenis: Eeuwige der heerscharen is zijn naam! (10:16). Ondanks het feit dat Israël in ballingschap is gegaan vanwege ongehoorzaamheid blijft hun roeping om de Eeuwige te dienen als Zijn eigen volk. 

 

-         Want verdwaasd zijn de herders, de Eeuwige zoeken zij niet; daarom hebben zij geen verstand en is heel hun kudde verstrooid. (10:21) Ziet op  koningen Jehojachin en Sedekia. Zij waren volgens de overlevering de koningen die het volk van God afhaalden. 

 

-         Hoor een gerucht! Zie, het komt! Een groot geraas uit het Noorderland, om de steden van Juda te maken tot een woestenij, een verblijfplaats van jakhalzen. Ik weet, o Eeuwige, dat het niet aan de mens staat zijn weg te kiezen, noch aan een man om te gaan en zijn schreden te richten. Tuchtig mij, Eeuwige, doch naar recht; (10:22-24a). De inval van Nebukadnessar wordt door God gebruikt om Zijn woorden tot uitvoer te brengen.

 

-         Stort uw gramschap uit over de volken die U niet kennen, over de geslachten die uw naam niet aanroepen; want zij hebben Jakob verslonden, ja, verslonden en verteerd, en zij hebben zijn dreve tot een woestenij gemaakt. Jeremia vraagt God om Zijn boosheid toch op de vijanden van Israël te storten en genadig te zijn voor Israël.

 

 

 

Start ] Omhoog ] [ Inhoud ]

Voor vragen of opmerkingen over deze website verzenden aan
webmaster@shalom-center.org
Laatst bijgewerkt: 29 november 2021