Nr46 - Shofetim

  UP-DATE'S -- Hier vindt U de recente wijzigingen, toevoegingen en actuele publicaties

 

 

 

 

 

Start
Omhoog
English
עברית
Español
Wie zijn wij?
Activiteiten
Shabbath in Susya
Thora
Tenach
Emuna
Mitswot
Het Joodse vragertje
Messias
Beth HaMikdash
Joods denken
Jodendom
Kabbalah
ISRAEL
Zionisme
Aliyah
Gebeden
Zmirot
Citaten
Links
Noachidisch
Lectuur

 

 

Thora-gedeelte Shofetim (Rechtspraak)

 

Shofetim (rechtspraak), Deut 16:18-21:9, Haftarah: Jes. 51:12-52:12

 

Deut. 16:18 Rechters en opzieners zult gij aanstellen in al de steden die de Eeuwige, uw God, u geven zal, naar uw stammen;  zij zullen het volk berechten met een rechtvaardige rechtspraak.  19  Gij zult het recht niet buigen; gij zult de persoon niet aanzien en geen geschenk aannemen; want een geschenk verblindt de ogen der wijzen en verdraait de woorden der onschuldigen. 20  Gij zult alleen gerechtigheid najagen, opdat gij moogt leven en het land bezitten, dat de Eeuwige, uw God, u geven zal.  21  Gij zult u geen gewijde paal noch enig geboomte planten naast het altaar van de Eeuwige, uw God, dat gij u maken zult.  22  Gij zult u ook geen gewijde steen oprichten , hetgeen de Eeuwige, uw God, haat.  17:1 Gij zult voor de Eeuwige, uw God, geen rund en geen stuk kleinvee slachten, waaraan een gebrek is, iets, dat niet deugt;  want dat is een gruwel voor de Eeuwige, uw God.  2  Wanneer in uw midden in een der steden,  die de Eeuwige, uw God, u geven zal, een man of een vrouw aangetroffen wordt, die doet wat kwaad is in de ogen van de Eeuwige , uw God, door zijn verbond te overtreden;  3  die andere goden gaat dienen en zich daarvoor nederbuigt, voor de zon of de maan of heel het heer des hemels, wat Ik verboden heb;  4  en het wordt u meegedeeld en gij hoort daarvan, dan zult gij dit terdege onderzoeken . Als het dan waar blijkt, als het feit vast staat, als deze gruwel in Israël bedreven is,  5  dan zult gij de man of de vrouw, die deze wandaad bedreven heeft, naar de poort brengen, die man of die vrouw, en gij zult ze stenigen, zodat zij sterven.  6  Op de verklaring van twee of drie getuigen zal de ter dood veroordeelde ter dood gebracht worden; op de verklaring van een getuige zal hij niet ter dood gebracht worden.  7  Het eerst zal de hand der getuigen zich tegen hem keren om hem ter dood te brengen, en daarna de hand van het gehele volk. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen.  8 Wanneer een zaak voor u te moeilijk is om daarin uitspraak te doen, in geval van bloedschuld, geschil of lichamelijk letsel (aanleidingen tot rechtsgedingen in uw steden) dan zult gij u begeven naar de plaats die de Eeuwige, uw God, verkiezen zal; 9 gij zult gaan tot de levitische priesters en tot de rechter, die er dan wezen zal, en hen raadplegen; zij zullen u hun rechterlijke uitspraak aanzeggen.  10  En gij zult handelen naar de uitspraak , die zij u aanzeggen ter plaatse die de Eeuwige verkiezen zal; gij zult nauwgezet doen naar alles, waarvan zij u onderrichten.  11  Naar het onderricht dat zij u geven, en naar de beslissing die zij u bekend maken, zult gij handelen; gij zult van de uitspraak die zij u aanzeggen, niet afwijken naar rechts of naar links.  12  De man, die in overmoed handelt door niet te luisteren naar de priester, die daar in dienst staat van de Eeuwige,  uw God, of naar de rechter, die man zal sterven; zo zult gij het kwaad uit Israël wegdoen.  13  Dan zal het gehele volk dit horen en vrezen en niet meer overmoedig zijn.  14 Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Eeuwige, uw God, u geven zal, dit in bezit genomen hebt en daarin woont, en gij dan zoudt zeggen: Ik wil een koning over mij aanstellen, zoals alle volken rondom mij hebben,  15  dan zult gij over u de koning aanstellen, die de Eeuwige, uw God,  verkiezen zal; uit het midden van uw broeders zult gij een koning over u aanstellen;  geen buitenlander, die uw broeder niet is, zult gij over u mogen aanstellen.  16  Maar hij zal niet veel paarden houden en het volk niet naar Egypte terugvoeren om zich veel paarden aan te schaffen; want de Eeuwige heeft tot u gezegd: Op deze weg zult gij nooit meer terugkeren. 17  Ook zal hij zich niet vele vrouwen nemen , opdat zijn hart niet afwijke; ook zal hij zich niet te veel zilver en goud vergaren. 18  Wanneer hij nu op de koninklijke troon gezeten is, dan zal hij voor zich een afschrift laten maken van deze wet, welke bij de levitische priesters berust.  19  Dat zal hij bij zich hebben en daarin zal hij lezen gedurende heel zijn leven om te leren de Eeuwige, zijn God, te vrezen door al de woorden van deze wet en al deze inzettingen naarstig te onderhouden, 20  opdat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broeders, en hij van het gebod niet afwijke naar rechts of naar links,  opdat hij lange tijd koning moge blijven, hijzelf en zijn zonen, te midden van Israël. 18:1 De levitische priesters, de gehele stam Levi, zullen geen bezit of erfdeel hebben tezamen met Israël; van de vuuroffers van de Eeuwige en Diens erfdeel zullen zij eten,  2  maar onder zijn broeders zal hij geen erfdeel hebben: de Eeuwige is zijn erfdeel, zoals Hij hem beloofd heeft.  3  Dit nu is het recht der priesters ten opzichte van het volk, van hen die een slachtoffer brengen, hetzij een rund hetzij een stuk kleinvee: men zal de priester geven de schouder, de beide wangstukken en de maag.  4  De eerstelingen van uw koren, uw most en uw olie en de eerste wol van uw schapen zult gij hem geven.  5  Want de Eeuwige, uw God, heeft hem uit al uw stammen uitverkoren, opdat hij voor de Eeuwige zou staan en dienst zou doen in zijn naam, hij en zijn zonen, altijd door.  6  Wanneer nu een Leviet komt uit een van uw steden in geheel Israël, waar hij als vreemdeling vertoeft, en naar de wens van zijn hart gaat naar de plaats die de Eeuwige verkiezen zal,  7  en dienst doet in de naam van de Eeuwige,  zijn God, zoals al zijn broeders, de Levieten,  die daar voor het aangezicht van de Eeuwige staan ,  8  dan zal hij dezelfde inkomsten hebben als zij, niet medegerekend wat hij door verkoop van zijn vaderlijk goed verworven heeft.  9 Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Eeuwige, uw God, u geven zal, dan zult gij niet leren doen naar de gruwelen van die volken.  10  Onder u zal er niemand worden aangetroffen,  die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar,  11  geen bezweerder, niemand, die de geest van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt of die de doden raadpleegt.  12  Want ieder die deze dingen doet, is de Eeuwige een gruwel, en ter wille van deze gruwelen drijft de Eeuwige, uw God, hen voor u weg.  13 Gij zult onberispelijk staan tegenover de Eeuwige, uw God;  14  want deze volken, die gij verdrijven zult, luisteren naar wichelaars en waarzeggers, maar u heeft de Eeuwige , uw God, dit niet toegelaten.  15 Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de Eeuwige, uw God,  u verwekken; naar hem zult gij luisteren .  16  Juist zoals gij van de Eeuwige, uw God , gevraagd hebt op Horeb, op de dag der samenkomst, toen gij zeidet: Ik wil niet langer de stem van de Eeuwige, mijn God,  horen en dit grote vuur niet langer zien, opdat ik niet sterve.  17  Toen zeide de Eeuwige tot mij: Het is goed , wat zij gesproken hebben;  18  een profeet zal Ik hun verwekken uit het midden van hun broederen, zoals gij zijt; Ik zal mijn woorden in zijn mond leggen, en hij zal alles tot hen zeggen, wat Ik hem gebied.  19  De man, die niet luistert naar de woorden welke hij in mijn naam spreken zal, van die zal Ik rekenschap vragen .  20  Maar een profeet, die overmoedig genoeg is om in mijn naam een woord te spreken, dat Ik hem niet gebood te spreken , of die in de naam van andere goden spreekt, die profeet zal sterven.  21  Wanneer gij nu bij uzelf mocht zeggen:  Hoe onderkennen wij het woord dat de Eeuwige niet gesproken heeft?  22  Als een profeet spreekt in de naam van de Eeuwige en zijn woord wordt niet vervuld en komt niet uit, dan is dit een woord, dat de Eeuwige niet gesproken heeft ; in overmoed heeft de profeet het gesproken, gij zult voor hem niet vrezen.  19:1 Wanneer de Eeuwige, uw God, de volken, wier land de Eeuwige, uw God, u geven zal,  uitgeroeid heeft en gij hun gebied in bezit genomen hebt en in hun steden en huizen woont ,  2  dan zult gij drie steden afzonderen in het land dat de Eeuwige, uw God, u tot een bezitting geven zal.  3  Gij zult de afstand bepalen en het grondgebied dat de Eeuwige, uw God, u zal doen beerven, in drieen delen, opdat iedere doodslager erheen kan vluchten. 4 In het volgende geval zal de doodslager,  die daarheen vlucht, in leven blijven : als hij zijn naaste zonder opzet gedood heeft, terwijl hij tevoren geen haat tegen hem koesterde.  5  Als bijvoorbeeld iemand met zijn naaste in het bos komt, om hout te hakken, en zijn hand maakt een zwaai met de bijl om een boom te vellen, en het ijzer schiet van de steel af en treft zijn naaste , zodat deze sterft, dan kan hij naar een van die steden vluchten en in leven blijven.  6  Anders zou de bloedwreker, terwijl zijn hart nog verhit is, bij zijn achtervolging de doodslager kunnen inhalen , omdat de weg te lang is, en hem om het leven brengen, hoewel hij niet des doods schuldig is, aangezien hij tevoren geen haat koesterde.  7  Daarom gebied ik u aldus:  drie steden zult gij afzonderen.  8  En wanneer de Eeuwige, uw God, uw gebied vergroot zal hebben, zoals Hij uw vaderen gezworen heeft, en u het gehele land gegeven zal hebben, waarvan Hij gezegd heeft, dat Hij het uw vaderen zou geven, 9  dan zult gij (wanneer gij heel dit gebod , dat ik u heden opleg, naarstig onderhoudt door de Eeuwige, uw God, lief te hebben en altijd in zijn wegen te wandelen) nog drie steden aan deze drie toevoegen,  10  opdat geen onschuldig bloed vergoten worde in het land dat de Eeuwige, uw God, u als erfdeel geven zal, en opdat geen bloedschuld op u kome.  11  Wanneer echter iemand zijn naaste haat , hem belaagt, zich tegen hem keert en hem dodelijk treft, zodat hij sterft , en dan naar een van deze steden vlucht,  12  dan zullen de oudsten zijner stad hem vandaar laten halen en hem aan de bloedwreker overleveren, opdat hij sterve.  13  Gij zult hem niet ontzien; zo zult gij het bloed van de onschuldige uit Israël wegdoen, opdat het u wel ga. 14 Gij zult de grensscheiding van uw naaste, die de voorvaderen hebben vastgesteld, niet verleggen in het erfdeel, dat gij erven zult in het land dat de Eeuwige, uw God, u in bezit geeft.  15  Een enkele getuige zal niet tegen iemand kunnen optreden ter zake van enige ongerechtigheid of zonde, welke ook,  die hij begaan mocht hebben; op de verklaring van twee of drie getuigen zal een zaak vaststaan.  16  Wanneer een misdadig getuige tegen iemand optreedt om hem van een overtreding aan te klagen, 17  dan zullen de twee mannen, die dit geschil hebben, zich voor de Eeuwige stellen, voor de priesters en de rechters, die er dan zijn zullen.  18  Dan zullen de rechters dit nauwkeurig onderzoeken, en blijkt, dat de getuige een valse getuige is en dat hij een valse aanklacht tegen zijn broeder heeft ingediend,  19  dan zult gij hem doen, zoals hij zijn broeder dacht te doen. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen,  20  want de overigen zullen dit horen en vrezen en niet weer zulk een kwaad in uw midden doen.  21  Gij zult hem niet ontzien; leven om leven, oog om oog, tand om tand,  hand om hand, voet om voet.  20:1  Wanneer gij ten strijde trekt tegen uw vijanden, en gij ziet paarden en wagens: een volk, talrijker dan gij; dan zult gij daarvoor niet vrezen, want de Eeuwige , uw God, is met u, die u uit het land Egypte heeft gevoerd.  2  Wanneer gij dan vlak voor de strijd staat , moet een priester naar voren treden,  het volk toespreken 3  en zeggen: Hoor, Israël! Gij staat thans vlak voor de strijd tegen uw vijanden; laat uw hart niet week worden, vreest niet, wordt niet angstig en siddert niet voor hen,   4  want de Eeuwige, uw God, is het, die met u gaat om voor u te strijden tegen uw vijanden, ten einde u de overwinning te geven.  5  En de opzieners zullen aldus het volk toespreken: Wie heeft een nieuw huis gebouwd, maar het nog niet in gebruik genomen? Hij mag heengaan en naar zijn huis terugkeren, opdat hij niet in de strijd omkome en een ander het in gebruik neme .  6  En wie heeft een wijngaard geplant, maar de vrucht daarvan nog niet genoten? Hij mag heengaan en naar zijn huis terugkeren,  opdat hij niet in de strijd omkome en een ander de vrucht daarvan geniete.   7  En wie heeft een vrouw ondertrouwd, maar haar nog niet gehuwd? Hij mag heengaan en naar zijn huis terugkeren, opdat hij niet in de strijd omkome en een ander haar huwe.  8  Verder zullen de opzieners nog tot het volk zeggen: Wie is bevreesd en week van hart? Hij mag heengaan en naar zijn huis terugkeren, opdat het hart van zijn broeders niet versmelte zoals het zijne.  9  Wanneer nu de opzieners hun toespraak tot het volk hebben beeindigd, dan zal men legeroversten aan het hoofd van het volk stellen.  10 Wanneer gij een stad nadert om daartegen te strijden, dan zult gij ze vrede aanbieden.  11  Als zij u dan een vredelievend antwoord geeft en de poort voor u opent,  dan zal de gehele bevolking, die zich daar bevindt , u tot herendienst verplicht zijn en u dienen.  12  Maar als zij geen vrede met u sluit , doch de strijd met u aanbindt, dan zult gij ze belegeren.  13  En de Eeuwige, uw God, zal ze in uw macht geven en gij zult al haar mannelijke inwoners slaan met de scherpte des zwaards.  14  Alleen de vrouwen, de kinderen, het vee en alles wat zich in de stad bevindt, de gehele buit, moogt gij voor u zelf roven, en deze op uw vijanden behaalde buit, die de Eeuwige , uw God, u geeft, moogt gij u ten nutte maken.  15  Zo zult gij doen met alle steden,  die op zeer verre afstand van u liggen, die niet behoren tot de steden van deze volken.  16  Maar uit de steden van deze volken die de Eeuwige, uw God, u ten erfdeel zal geven , zult gij niets wat adem heeft, in leven laten, 17 maar gij zult ze volledig met de ban slaan , de Hethieten, de Amorieten, de Kanaanieten , de Perizzieten, de Chiwwieten, en de Jebusieten , zoals de Eeuwige uw God, u geboden heeft ,  18  opdat zij u niet leren te doen naar al de gruwelen, die zij voor hun goden doen, zodat gij tegen de Eeuwige, uw God , zoudt zondigen. 19  Wanneer gij lange tijd een stad belegert, daartegen strijdende om haar in te nemen, dan moogt gij het geboomte daaromheen niet vernietigen door de bijl erin te slaan, maar gij moogt daarvan wel eten, doch het niet vellen; want zijn de bomen in het veld mensen, dat zij door u bij het beleg betrokken zouden worden?   20  Alleen het geboomte, waarvan gij weet,  dat het geen geboomte met eetbare vruchten is, dat moogt gij vernietigen en vellen om een belegeringswal te bouwen tegen de stad die met u strijd voert, totdat zij valt.  21: 1 Wanneer men in het land dat de Eeuwige, uw God, u in bezit zal geven, in het open veld iemand vindt liggen, die vermoord is, zonder dat men weet, wie hem gedood heeft, 2  dan zullen uw oudsten en rechters uitgaan en de afstand meten van de vermoorde naar de steden in de omtrek. 3  En de oudsten van de stad die het dichtst bij de vermoorde gelegen is, zullen een jonge koe nemen, waarmee nog geen werk gedaan is, die nog in geen juk heeft getrokken. 4 De oudsten van die stad zullen de jonge koe brengen naar een dal, dat altijd water heeft en bewerkt noch bezaaid is, en daar in het dal de jonge koe de nek breken. 5  De priesters, de zonen van Levi, zullen naar voren treden, want hen heeft de Eeuwige, uw God, verkoren om Hem te dienen en te zegenen in de naam van de Eeuwige; naar hun uitspraak zal elk rechtsgeding en elk geval van lichamelijk letsel beslecht worden. 6  En al de oudsten van die stad (zij, die het dichtst bij de vermoorde wonen) zullen hun handen wassen boven de jonge koe, waarvan in het dal de nek gebroken is, 7  en zij zullen betuigen: Onze handen hebben dit bloed niet vergoten en onze ogen hebben het niet gezien. 8  Doe verzoening voor uw volk Israël, dat Gij bevrijdt hebt, de Eeuwige, en leg geen onschuldig bloed in het midden van uw volk Israël. Dan zal het bloed voor hen verzoend zijn. 9  Zo zult gij het onschuldig bloed uit uw midden wegdoen, want zo doet gij wat recht is in de ogen van de Eeuwige.

 

Jesaja 51:12  Ik, Ik ben het, die u troost. Wie zijt gij, dat gij bevreesd zijt voor een sterfelijk mens, voor een mensenkind , dat als gras wordt weggeworpen;  13  dat gij vergeet de Eeuwige, uw Maker,  die de hemel uitspande en de aarde grondvestte; dat gij bestendig, de gehele dag, verschrikt zijt vanwege de grimmigheid van de verdrukker, wanneer hij uit is op verderven? Waar is nu de grimmigheid van de verdrukker?  14  Ijlings wordt de kromgeslotene ontboeid , hij zal niet sterven, niet in de groeve dalen en hem zal geen brood ontbreken .  15  Want Ik ben de Eeuwige, uw God, die de zee opzweep, zodat haar golven bruisen,  wiens naam is de Eeuwige der heerscharen.  16  Ik heb mijn woorden in uw mond gelegd en met de schaduw mijner hand heb Ik u bedekt , Ik, die de hemel uitspan en de aarde grondvest en tot Sion zeg: Gij zijt mijn volk.  17 Ontwaak, ontwaak, sta op,  Jeruzalem; gij, die uit de hand van de Eeuwige de beker zijner grimmigheid hebt gedronken , de kelk der bedwelming hebt leeggedronken .  18  Van al de zonen die zij gebaard heeft , was er niemand die haar geleidde; en van al de zonen die zij grootgebracht heeft , was er niemand die haar bij de hand greep .  19  Deze beide dingen zijn u overkomen (Wie zal u beklagen?) verwoesting en verderf , honger en zwaard. Hoe zal Ik u troosten ?  20  Uw zonen lagen machteloos neer aan de hoeken van alle straten, als een antiloop in de vangkuil; vol als zij waren van de grimmigheid van de Eeuwige, van de dreiging uws Gods .  21  Daarom, hoor toch dit, ellendige, en beschonkene, maar niet van wijn. 22 Zo zegt uw Here, de Eeuwige en uw God , die de rechtszaak van zijn volk verdedigt:  Zie, Ik neem uit uw hand de beker der bedwelming; de kelk mijner grimmigheid zult gij niet langer drinken.   23  En Ik geef die in de hand van hen die u verdrukken, die tot u zeiden: Werp u neer, opdat wij over u heengaan; en gij maaktet uw rug als de aarde en als een straat voor wie daarover gingen.  52:1 Waak op, waak op, bekleed u met sterkte, Sion; bekleed u met uw pronkgewaden, Jeruzalem, heilige stad.  Want geen onbesnedene of onreine zal meer in u komen.  2  Schud het stof van u af, welaan , zet u neder, Jeruzalem; maak de banden van uw hals los, gevangene,  dochter Sions.  3  Want zo zegt de Eeuwige: Om niet zijt gij verkocht, zonder geld zult gij worden gelost.  4  Want zo zegt de Eeuwige de Here:  Eertijds trok mijn volk naar Egypte om daar als vreemdeling te vertoeven, en Assur heeft het zonder reden onderdrukt.  5 Thans echter, wat vind Ik hier? luidt het woord van de Eeuwige. Want om niet is mijn volk weggevoerd, zijn overheersers maken getier, luidt het woord van de Eeuwige , en voortdurend, de gehele dag, wordt mijn naam gelasterd.  6  Daarom zal mijn volk te dien dage mijn naam kennen, dat Ik het ben, die spreek: Zie, hier ben Ik.  7 Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van de vreugdebode, die vrede aankondigt, die goede boodschap brengt,  die heil verkondigt, die tot Sion spreekt : Uw God is Koning. 8  Hoor, uw wachters verheffen de stem, zij jubelen tezamen, want met eigen ogen zien zij, hoe de Eeuwige naar Sion wederkeert.  9  Breekt uit in gejuich, jubelt eenparig, puinhopen van Jeruzalem, want de Eeuwige heeft zijn volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost.  10  de Eeuwige heeft zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle volken en alle einden der aarde zullen zien het heil van onze God.  11  Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar; raakt het onreine niet aan, gaat weg uit haar midden, reinigt u, gij die de vaten van de Eeuwige draagt .  12  Want niet overhaast zult gij uittrekken en niet in vlucht heengaan: de Eeuwige immers gaat voor u heen en uw achterhoede is de God van Israël. 

 

 

 

 

 

Links voor bestudering van het  Thoragedeelte:

 

Nederlands:

http://www.joodsleven.nl/

http://www.nik.nl (onder Over Jodendom, Parasje van de week)

http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/

 

Engels:

http://ravkooktorah.org/

http://www.machonmeir.net/

http://www.torah.org/learning/torahportion.php3

http://www.chabad.org/parshah/default.asp

http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm

http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml

 

 

 

 

Start ] Omhoog ] Nr47 - Ki Tetze ] [ Inhoud ]

Voor vragen of opmerkingen over deze website verzenden aan
webmaster@shalom-center.org
Laatst bijgewerkt: 29 november 2021