Nr50 - Nizzavim

  UP-DATE'S -- Hier vindt U de recente wijzigingen, toevoegingen en actuele publicaties

 

 

 

 

 

Start
Omhoog
English
עברית
Español
Wie zijn wij?
Activiteiten
Shabbath in Susya
Thora
Tenach
Emuna
Mitswot
Het Joodse vragertje
Messias
Beth HaMikdash
Joods denken
Jodendom
Kabbalah
ISRAEL
Zionisme
Aliyah
Gebeden
Zmirot
Citaten
Links
Noachidisch
Lectuur

 

 

 

Thora-gedeelte Nizzavim (jullie staan)

 

 

Nizzavim (jullie staan), Deut 29:9-30:20

 

29:9  Onderhoudt dan naarstig de woorden van dit verbond, opdat gij voorspoedig alles volbrengen moogt wat gij doet.  10 Allen staat gij heden voor het aangezicht van de Eeuwige, uw God: uw aanvoerders , uw stamhoofden, uw oudsten en uw opzieners , alle mannen van Israël;  11  uw kinderen, uw vrouwen en de vreemdelingen in uw legerplaats, zelfs uw houthakkers en waterputters,  12  om toe te treden tot het verbond van de Eeuwige , uw God, tot dit met een vervloeking bekrachtigd verdrag, dat de Eeuwige, uw God, heden met u sluit,  13  opdat Hij u heden als zijn volk bevestige en u tot een God zij,  zoals Hij u toegezegd heeft, en uw vaderen, Avraham, Itschak en Ya'akov, gezworen heeft. 14  Niet met u alleen sluit Ik dit verbond en dit met een vervloeking bekrachtigd verdrag;  15  maar zowel met ieder, die zich hier bij ons bevindt en heden staat voor het aangezicht van de Eeuwige, onze God, als met ieder,  die heden hier niet bij ons is. 16  Want gij weet, hoe wij in het land Egypte gewoond hebben en hoe wij midden door de volken gegaan zijn, wier land gij doorgetrokken zijt,  17  en gij hebt de gruwelen en afgoden gezien , die men bij hen vindt: hout en steen, zilver en goud.  18  Laat er daarom onder u geen man of vrouw,  geen geslacht of stam zijn, wier hart zich nu van de Eeuwige, onze God,  afwendt om de goden dezer volken te gaan dienen; laat er onder u geen wortel zijn, die gif of alsem voortbrengt.  19  Maar als iemand bij het horen van deze vervloekingen meent, dat hij gezegend zal blijven en zegt: Ik zal vrede hebben , wanneer ik in de verstoktheid van mijn hart wandel (waardoor hij verdelging brengt zowel over het bevloeide als over het dorre land)  20  dan zal de Eeuwige die man niet willen vergeven, maar zullen de toorn en de ijver van de Eeuwige tegen hem branden; heel de vloek, die in dit boek opgetekend staat , zal op hem rusten, en de Eeuwige zal zijn naam uitwissen onder de hemel.  21  de Eeuwige zal hem uit alle stammen van Israël afzonderen ten verderve overeenkomstig alle vervloekingen van het verbond, dat in dit wetboek beschreven is.  22  Dan zullen het volgende geslacht (uw zonen,  die na u zullen opstaan) en de buitenlander , die van verre komt, wanneer zij de plagen, en de ziekten zien, die de Eeuwige in dit land heeft doen uitbreken,   23  en dat de gehele bodem er zwavel, zout en vuurbrand is, dat hij niet bezaaid wordt en niets laat uitspruiten en er geen gewas uit opschiet, zoals toen Sodom,  Gomorra, Adma en Seboim onderstboven gekeerd werden, die de Eeuwige in zijn toorn en grimmigheid onderstboven gekeerd heeft,  24  dan zullen alle volken zeggen: Waarom heeft de Eeuwige zo met dit land gedaan ? Wat betekent deze geweldig brandende toorn?  25  En men zal antwoorden: Omdat zij verlaten hebben het verbond van de Eeuwige, de God hunner vaderen, het verbond dat Hij met hen gesloten had toen Hij hen uit het land Egypte leidde,  26  en omdat zij andere goden zijn gaan dienen en zich daarvoor hebben neergebogen,  goden, die zij niet gekend hebben en die Hij hun niet toebedeeld had,  27  daarom is de toorn van de Eeuwige tegen dit land ontbrand om daarover heel de vervloeking te brengen, die in dit boek opgetekend staat:  28  de Eeuwige heeft hen in toorn en grimmigheid en grote verbolgenheid uit hun land gerukt en hen weggeslingerd naar een ander land, zoals dit thans het geval is.  29  De verborgen dingen zijn voor de Eeuwige, onze God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen voor altijd, opdat wij al de woorden dezer wet volbrengen.  30:1 Wanneer dan al deze dingen over u komen, de zegen en de vloek, die ik u voorgehouden heb, en gij dit ter harte neemt te midden van al de volken, naar wier gebied de Eeuwige, uw God, u verdreven heeft, 2  en wanneer gij u dan tot de Eeuwige, uw God,  bekeert en naar zijn stem luistert overeenkomstig alles wat ik u heden gebied , gij en uw kinderen, met geheel uw hart en met geheel uw ziel,  3  dan zal de Eeuwige, uw God, in uw lot een keer en Zich over u erbarmen; Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken, naar wier gebied de Eeuwige, uw God,  u verstrooid heeft.  4  Al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, de Eeuwige, uw God, zal u vandaar bijeenbrengen en vandaar halen;  5  de Eeuwige, uw God, zal u brengen naar het land, dat uw vaderen bezeten hebben, gij zult het bezitten en Hij zal u weldoen en u talrijker maken dan uw vaderen.  6  En de Eeuwige, uw God, zal uw hart en het hart van uw nakroost besnijden, zodat gij de Eeuwige , uw God, liefhebt met geheel uw hart en met geheel uw ziel, opdat gij leeft.  7  de Eeuwige, uw God, zal al deze vervloekingen op uw vijanden en uw haters leggen, die u vervolgd hebben.  8  Gij zult weer naar de stem van de Eeuwige luisteren en al zijn geboden volbrengen , die ik u heden opleg.  9  de Eeuwige, uw God, zal u in overvloed het goede schenken bij al het werk uwer handen,  in de vrucht van uw schoot, in de vrucht van uw vee, in de vrucht van uw bodem, want de Eeuwige zal weer behagen in u hebben, u ten goede, zoals Hij behagen had in uw vaderen,  10  wanneer gij naar de stem van de Eeuwige, uw God , luistert door zijn geboden en inzettingen te onderhouden, die in dit wetboek geschreven staan; wanneer gij u tot de Eeuwige , uw God, bekeert met geheel uw hart en met geheel uw ziel.  11 Want dit gebod, dat ik u heden opleg, is niet te moeilijk voor u en het is niet ver weg.  12  Het is niet in de hemel, zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal opstijgen ten hemel, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen?  13  En het is niet aan de overkant der zee , zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal oversteken naar de overkant der zee, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen?  14  Maar dit woord is zeer dicht bij u,  in uw mond en in uw hart, om het te volbrengen.  15 Zie, ik houd u heden het leven en het goede voor, maar ook de dood en het kwade:  16  doordat ik u heden gebied de Eeuwige , uw God, lief te hebben door in zijn wegen te wandelen en zijn geboden, inzettingen en verordeningen te onderhouden, opdat gij leeft en talrijk wordt en de Eeuwige, uw God, u zegene in het land, dat gij in bezit gaat nemen.  17  Maar indien uw hart zich afwendt en gij niet luistert doch u laat verleiden en u voor andere goden nederbuigt en hen dient,  18  dan verkondig ik u heden, dat gij zeker te gronde zult gaan; niet lang zult gij leven in het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit gaat nemen.  19  Ik neem heden de hemel en de aarde tegen u tot getuigen; het leven en de dood stel ik u voor, de zegen en de vloek;  kies dan het leven, opdat gij leeft , gij en uw nageslacht,  20  door de Eeuwige, uw God, lief te hebben,  naar zijn stem te luisteren en Hem aan te hangen , want dat is uw leven en waarborg voor een langdurig wonen in het land, waarvan de Eeuwige uw vaderen, Avraham, Itschak en Ya'akov , gezworen heeft, dat Hij het hun geven zou . 

 

Jesaja 61:10 Ik verblijd mij zeer in de Eeuwige, mijn ziel juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom, die zich als een priester het hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich met haar versierselen tooit. 11  Want zoals de aarde haar gewas voortbrengt en een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal Adonai de Eeuwige gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor het oog van alle volken. 62:1 Om Sions wil zal ik niet zwijgen en om Jeruzalems wil zal ik niet rusten, totdat zijn heil opgaat als een lichtglans en zijn verlossing als een brandende fakkel. 2  Volken zullen uw heil zien, alle koningen uw heerlijkheid en men zal u noemen met een nieuwe naam, die de mond van de Eeuwige zal bepalen; 3  gij zult een sierlijke kroon in de hand van de Eeuwige zijn, een koninklijke tulband in de hand van uw God. 4  Men zal u niet meer noemen: Verlatene, en men zal uw land niet meer noemen: Woestenij; maar gij zult genoemd worden: Mijn Welgevallen, en uw land: Gehuwde. Want de Eeuwige heeft een welgevallen aan u, en uw land wordt ten huwelijk genomen. 5  Want zoals een jongeling een maagd huwt, zullen uw zonen u huwen, en zoals de bruidegom zich over de bruid verblijdt, zal uw God Zich over u verblijden. 6 Op uw muren, o Jeruzalem, heb Ik wachters aangesteld, die de ganse dag en de ganse nacht nimmer zullen zwijgen. Gij, die de Eeuwige indachtig maakt, gunt u geen rust. 7  En laat Hem geen rust, totdat Hij Jeruzalem grondvest en het stelt tot een lof op aarde. 8  de Eeuwige heeft gezworen bij zijn rechterhand en bij zijn sterke arm: Nooit zal Ik uw koren meer aan uw vijanden tot spijze geven en nooit zullen vreemdelingen meer de most drinken, waarvoor gij gezwoegd hebt; 9  maar zij die het oogsten, zullen het eten en de Eeuwige loven, en zij die hem inzamelen, zullen hem drinken in de voorhoven van mijn heiligdom. 10 Trekt, trekt door de poorten, bereidt de weg voor het volk, baant, baant de weg, zuivert hem van stenen, heft een banier omhoog boven de volken. 11  Want de Eeuwige doet het horen tot het einde der aarde: Zegt tot de dochter Sions: zie, uw heil komt; zie, zijn loon is bij Hem en zijn vergelding gaat voor Hem uit. En men zal hen noemen: 12  Het heilige Volk, De Verlosten van de Eeuwige; en gij zult genoemd worden: Begeerde, Niet verlaten Stad. 63:1 Wie is het, die van Edom komt, in helrode klederen van Bosra, die daar praalt in zijn gewaad, fier voortschrijdt in zijn grote kracht? Ik ben het, die in gerechtigheid spreek, machtig om te verlossen. 2  Waarom is dat rood aan uw gewaad, en zijn uw klederen als die van iemand die de wijnpers treedt? 3  Ik heb de pers alleen getreden en van de volken was niemand bij Mij, Ik trad hen in mijn toorn en vertrad hen in mijn grimmigheid; toen spatte hun bloed op mijn klederen en ik bezoedelde mijn ganse gewaad. 4  Want een dag van wraak had Ik in de zin en het jaar van mijn verlossing was gekomen. 5  En Ik zag rond, maar er was geen helper; Ik ontzette Mij, maar niemand bood steun. Toen verschafte mijn arm Mij hulp en mijn grimmigheid ondersteunde Mij. 6  En Ik vertrapte volken in mijn toorn, maakte hen dronken in mijn grimmigheid en deed hun bloed ter aarde stromen. 7 Ik zal de gunstbewijzen van de Eeuwige vermelden, de roemrijke daden van de Eeuwige, naar alles wat de Eeuwige ons heeft gedaan en naar de grote goedheid jegens het huis Israëls, welke Hij het betoond heeft naar zijn barmhartigheid en naar zijn vele gunstbewijzen. 8  Hij zeide: Zij zijn toch mijn volk, kinderen, die niet trouweloos worden, en Hij werd hun tot een Verlosser. 9  In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd, en de Engel zijns aangezichts heeft hen gered. In zijn liefde en in zijn mededogen heeft Hij zelf hen verlost en Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van ouds.

 

 

 

Links voor bestudering van het  Thoragedeelte:

 

Nederlands:

http://www.joodsleven.nl/

http://www.nik.nl (onder Over Jodendom, Parasje van de week)

http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/

 

Engels:

http://ravkooktorah.org/

http://www.machonmeir.net/

http://www.torah.org/learning/torahportion.php3

http://www.chabad.org/parshah/default.asp

http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm

http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml

 

 

 

 

Start ] Omhoog ] Nr49 - Va-yelekh ] [ Inhoud ]

Voor vragen of opmerkingen over deze website verzenden aan
webmaster@shalom-center.org
Laatst bijgewerkt: 29 november 2021