Nr1 - Bereshit

  UP-DATE'S -- Hier vindt U de recente wijzigingen, toevoegingen en actuele publicaties

 

 

 

 

 

Start
Omhoog
English
עברית
Español
Wie zijn wij?
Activiteiten
Shabbath in Susya
Tenach
Emuna
Mitswot
Het Joodse vragertje
Messias
Beth HaMikdash
Joods denken
Jodendom
Kabbalah
ISRAEL
Zionisme
Aliyah
Gebeden
Zmirot
Citaten
Links
Noachidisch
Lectuur

 

 

Thora-gedeelte voor Bereshit (in het begin)

 

Bereshit(in het begin),  Gen 1:1-6:8,  Haftarah: Jes. 42:5-43:11

 

Gen. 1:1-6:8: 1 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren.  3 En God zeide: Er zij licht; en er was licht.  4  En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis.  5  En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag.  6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren.  7  En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren, van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo.  8  En God noemde het uitspansel hemel.  Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag.  9 En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op een plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo.  10  En God noemde het droge aarde, en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeën. En God zag, dat het goed was.  11  En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas,  vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten, op de aarde ; en het was alzo.  12  En de aarde bracht jong groen voort , gewas, dat naar zijn aard zaad geeft , en geboomte, dat naar zijn aard vruchten draagt, welke zaad bevatten. En God zag , dat het goed was.  13  Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag.  14 En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht,  en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren;  15  en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde; en het was alzo.  16  En God maakte de beide grote lichten , het grootste licht tot heerschappij over de dag, en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht, benevens de sterren.  17  En God stelde ze aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde,  18  en om te heersen over de dag en over de nacht , en om het licht en de duisternis te scheiden. En God zag, dat het goed was.  19  Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag.  20 En God zeide: Dat de wateren wemelen van levende wezens, en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels.  21  Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens,  waarvan de wateren wemelen, naar hun aard , en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.  22  En God zegende ze en zeide: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeen, en het gevogelte worde talrijk op de aarde.  23  Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag. 24 En God zeide: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard ; en het was alzo. 25  En God maakte het wild gedierte naar zijn aard en het vee naar zijn aard en alles wat op de aardbodem kruipt naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.  26 En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte , dat op de aarde kruipt.  27  En God schiep de mens naar zijn beeld ; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. 28  En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk ; vervult de aarde en onderwerpt haar , heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt.  29 En God zeide: Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte,  waaraan zaaddragende vruchten zijn;  het zal u tot spijze dienen.  30  Maar aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven is, geef Ik al het groene kruid tot spijze; en het was alzo. 31 En God zag alles wat Hij gemaakt had , en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag.  2:1 Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heer.  2  Toen God op de zevende dag het werk voltooid had, dat Hij gemaakt had,  rustte Hij op de zevende dag van al het werk, dat Hij gemaakt had.  3  En God zegende de zevende dag en heiligde die, omdat Hij daarop gerust heeft van al het werk, dat God scheppende tot stand had gebracht.  4 Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde , toen zij geschapen werden. Ten tijde, dat de Eeuwige God aarde en hemel maakte,  5  er was nog geen enkel veldgewas op de aarde, en er was nog geen enkel kruid des velds uitgesproten, want de Eeuwige God had het niet op de aarde doen regenen , en er was geen mens om de aardbodem te bewerken;  6  maar een damp steeg op uit de aarde en bevochtigde de gehele aardbodem;  7  toen formeerde de Eeuwige God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen.  8 Voorts plantte de Eeuwige God een hof in Eden, in het Oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij geformeerd had.  9  Ook deed de Eeuwige God allerlei geboomte uit de aardbodem opschieten, begeerlijk om te zien en goed om van te eten; en de boom des levens in het midden van de hof,  benevens de boom der kennis van goed en kwaad .  10  Er ontsprong in Eden een rivier om de hof te bevochtigen, en daar splitste zij zich in vier stromen.  11  De naam van de eerste is Pison; deze stroomt om het gehele land Chawila, waar het goud is;  12  en het goud van dat land is goed; daar is de balsemhars en de steen chrysopraas.  13  De naam van de tweede rivier is Gichon;  deze stroomt om het gehele land Ethiopie .  14  De naam van de derde rivier is Tigris;  deze stroomt ten oosten van Assur. En de vierde rivier is de Eufraat.  15  En de Eeuwige God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren.  16 En de Eeuwige God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten,  17  maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven.  18 En de Eeuwige God zeide: Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past.  19  En de Eeuwige God formeerde uit de aardbodem al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels. Ook bracht Hij het tot de mens, om te zien hoe deze het noemen zou; en zoals de mens elk levend wezen noemen zou, zo zou het heten. 20  En de mens gaf namen aan al het vee , aan het gevogelte des hemels en aan al het gedierte des velds, maar voor zichzelf vond hij geen hulp, die bij hem paste.  21 Toen deed de Eeuwige God een diepe slaap op de mens vallen; en terwijl deze sliep , nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees.  22  En de Eeuwige God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens.  23  Toen zeide de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal ‘mannin’ heten , omdat zij uit de man genomen is.  24  Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot een vlees zijn.  25  En zij beiden waren naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij schaamden zich voor elkander niet.  3:1 De slang nu was het listigste van alle dieren des velds, die de Eeuwige God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: God heeft zeker wel gezegd:  Gij zult niet eten van enige boom in de hof?  2  Toen zeide de vrouw tot de slang: Van de vrucht van het geboomte in de hof mogen wij eten,  3  maar van de vrucht van de boom, die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd : Gij zult daarvan niet eten noch die aanraken; anders zult gij sterven.  4  De slang echter zeide tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven,  5  maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn,  kennende goed en kwaad.  6 En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at.  7  Toen werden hun beider ogen geopend, en zij bemerkten, dat zij naakt waren; zij hechtten vijgebladeren aaneen en maakten zich schorten.  8  Toen zij het geluid van de Eeuwige God hoorden , die in de hof wandelde in de avondkoelte, verborgen de mens en zijn vrouw zich voor de Eeuwige God tussen het geboomte in de hof.  9 En de Eeuwige God riep de mens tot Zich en zeide tot hem: Waar zijt gij?  10  En hij zeide: Toen ik uw geluid in de hof hoorde, werd ik bevreesd, want ik ben naakt; daarom verborg ik mij.  11 En Hij zeide: Wie heeft u te kennen gegeven , dat gij naakt zijt? Hebt gij van de boom gegeten, waarvan Ik u verboden had te eten?  12  Toen zeide de mens: De vrouw, die Gij aan mijn zijde gesteld hebt, die heeft mij van de boom gegeven en toen heb ik gegeten.  13  Daarop zeide de Eeuwige God tot de vrouw:  Wat hebt gij daar gedaan? En de vrouw zeide : De slang heeft mij verleid en toen heb ik gegeten.  14 Daarop zeide de Eeuwige God tot de slang: Omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt onder al het vee en onder al het gedierte des velds; op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten , zolang gij leeft.  15  En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad ; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.  16 Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermeerderen de moeite uwer zwangerschap; met smart zult gij kinderen baren en naar uw man zal uw begeerte uitgaan,  en hij zal over u heersen.  17 En tot de mens zeide Hij: Omdat gij naar uw vrouw hebt geluisterd en van de boom gegeten, waarvan Ik u geboden had : Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft,  18  en doornen en distelen zal hij u voortbrengen , en gij zult het gewas des velds eten;  19  in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt ; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.  20  En de mens noemde zijn vrouw Eva , omdat zij de moeder van alle levenden is geworden.  21 En de Eeuwige God maakte voor de mens en voor zijn vrouw klederen van vellen en bekleedde hen daarmede.  22 En de Eeuwige God zeide: Zie, de mens is geworden als Onzer een door de kennis van goed en kwaad; nu dan, laat hij zijn hand niet uitstrekken en ook van de boom des levens nemen en eten , zodat hij in eeuwigheid zou leven.  23  Toen zond de Eeuwige God hem weg uit de hof van Eden om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was.  24  En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken.  4:1 De mens nu had gemeenschap met Eva, zijn vrouw, en zij werd zwanger en baarde Kain; en zij zeide: Ik heb met van de Eeuwige hulp een man verkregen.  2  Voorts baarde zij zijn broeder Abel; en Abel werd schaapherder, Kain landbouwer.  3 Na verloop van tijd nu bracht Kain van de vruchten der aarde aan de Eeuwige een offer;  4  ook Abel bracht er een van de eerstelingen zijner schapen, van hun vet; en de Eeuwige sloeg acht op Abel en zijn offer,  5  maar op Kain en zijn offer sloeg Hij geen acht. Toen werd Kain zeer toornig en zijn gelaat betrok.  6 En de Eeuwige zeide tot Kain: Waarom zijt gij toornig en waarom is uw gelaat betrokken?  7  Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed handelt? Doch indien gij niet goed handelt , ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen.  8 Maar Kain zeide tot zijn broeder Abel : Laten wij het veld ingaan. Toen zij nu in het veld waren, stond Kain tegen zijn broeder Abel op en doodde hem.  9 Toen zeide de Eeuwige tot Kain: Waar is uw broeder Abel? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?  10  En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan?  Hoor, het bloed van uw broeder roept tot Mij van de aardbodem.  11  En nu, vervloekt zijt gij, ver van de bodem, die zijn mond heeft opengesperd om het bloed van uw broeder van uw hand te ontvangen.  12  Wanneer gij de aardbodem bewerken zult,  zal hij u zijn volle opbrengst niet meer geven; een zwerver en een vluchteling zult gij op de aarde zijn.  13 Toen zeide Kain tot de Eeuwige: Mijn misdaad is te groot om de straf te dragen.  14  Zie, Gij verdrijft mij heden uit het land en ik zal voor uw aangezicht verborgen zijn, een zwerver en een vluchteling op de aarde; ieder , die mij aantreft, zal mij doden.  15  Toen zeide de Eeuwige tot hem: Geenszins;  ieder, die Kain doodt, zal zevenvoudig boeten. En de Eeuwige stelde een teken aan Kain, dat niemand, die hem zou aantreffen , hem zou verslaan.  16 Toen ging Kain weg van het aangezicht van de Eeuwige, en ging wonen in het land Nod, ten oosten van Eden.  17  En Kain had gemeenschap met zijn vrouw en zij werd zwanger en baarde Henoch;  daarna werd hij de stichter van een stad en hij noemde deze stad naar zijn zoon Henoch.  18  En aan Henoch werd Irad geboren en Irad verwekte Mechujael, en Mechujael verwekte Metusael, en Metusael verwekte Lamech.  19 En Lamech nam zich twee vrouwen; de ene heette Ada, en de andere Silla.  20  En Ada baarde Javal; hij is de vader geworden van hen, die in tenten en bij de kudde wonen.  21  En de naam van zijn broeder was Juval; hij is de vader geworden van allen, die citer en fluit bespelen.  22  En Silla baarde eveneens, namelijk Tuval-kain, de vader van de smeden , allen, die koper en ijzer bewerken. En de zuster van Tuval-kain was Naama.  23 En Lamech zeide tot zijn vrouwen: Ada en Silla, hoort naar mijn stem; vrouwen van Lamech, neigt uw oor tot mijn rede.  Ik sloeg een man dood om mijn wonde, een knaap om mijn striem; 24 want Kain wordt zevenvoudig gewroken, maar Lamech zevenenzeventig maal!  25 En Adam had weer gemeenschap met zijn vrouw en zij baarde een zoon en gaf hem de naam Set, want zeide zij God heeft mij een andere zoon gegeven in plaats van Abel; hem immers heeft Kain gedood.  26  En ook aan Set werd een zoon geboren, en hij noemde hem Enos. Toen begon men de naam van de Eeuwige aan te roepen.  5:1 Dit is het geslachtsregister van Adam. Ten dage, dat God Adam schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods;  2  man en vrouw schiep Hij hen, en Hij zegende hen en noemde hen ‘mens’  ten dage, dat zij geschapen werden.  3  Toen Adam honderd dertig jaar geleefd had , verwekte hij een zoon naar zijn gelijkenis, als zijn beeld, en noemde hem Set.  4  En de dagen van Adam, nadat hij Set verwekt had, waren achthonderd jaar,  en hij verwekte zonen en dochteren.  5  Zo waren al de dagen van Adam, die hij geleefd heeft, negenhonderd dertig jaar; en hij stierf.  6 Toen Set honderd vijf jaar geleefd had, verwekte hij Enos.  7  En Set leefde, nadat hij Enos verwekt had, achthonderd zeven jaar,  en hij verwekte zonen en dochteren.  8  Zo waren al de dagen van Set negenhonderd twaalf jaar; en hij stierf.  9  Toen Enos negentig jaar geleefd had,  verwekte hij Kenan.  10  En Enos leefde, nadat hij Kenan verwekt had, achthonderd vijftien jaar, en hij verwekte zonen en dochteren.  11  Zo waren al de dagen van Enos negenhonderd vijf jaar; en hij stierf .  12  Toen Kenan zeventig jaar geleefd had , verwekte hij Mahalalel.  13  En Kenan leefde, nadat hij Mahalalel verwekt had, achthonderd veertig jaar, en hij verwekte zonen en dochteren.  14  Zo waren al de dagen van Kenan negenhonderd tien jaar; en hij stierf.  15  Toen Mahalalel vijfenzestig jaar geleefd had, verwekte hij Jered.  16  En Mahalalel leefde, nadat hij Jered verwekt had, achthonderd dertig jaar, en hij verwekte zonen en dochteren.  17  Zo waren al de dagen van Mahalalel achthonderd vijfennegentig jaar;  en hij stierf.  18  Toen Jered honderd tweeënzestig jaar geleefd had, verwekte hij Henoch .  19  En Jered leefde, nadat hij Henoch verwekt had, achthonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren.  20  Zo waren al de dagen van Jered negenhonderd tweeenzestig jaar; en hij stierf.  21 Toen Henoch vijfenzestig jaar geleefd had, verwekte hij Metuselach.  22  En Henoch wandelde met God, nadat hij Metuselach verwekt had, driehonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren .  23  Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd vijfenzestig jaar.  24  En Henoch wandelde met God, en hij was niet meer, want God had hem opgenomen.  25 Toen Metuselach honderd zevenentachtig jaar geleefd had, verwekte hij Lamech.  26  En Metuselach leefde, nadat hij Lamech verwekt had, zevenhonderd tweeentachtig jaar, en hij verwekte zonen en dochteren.  27  Zo waren al de dagen van Metuselach negenhonderd negenenzestig jaar;  en hij stierf.  28 Toen Lamech honderd tweeentachtig jaar geleefd had, verwekte hij een zoon ,  29  en gaf hem de naam Noach, zeggende : Deze zal ons troosten over de moeitevolle arbeid onzer handen op deze aardbodem, die de Eeuwige vervloekt heeft.   30  En Lamech leefde, nadat hij Noach verwekt had, vijfhonderd vijfennegentig jaar, en hij verwekte zonen en dochteren.  31  Zo waren al de dagen van Lamech zevenhonderd zevenenzeventig jaar;  en hij stierf.  32  Toen Noach vijfhonderd jaar oud geworden was, verwekte Noach Shem, Cham en Jafet.  6:1 Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, 2  zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen.  3 En de Eeuwige zeide: Mijn Geest zal niet altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar zijn.   4 De reuzen waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen , en zij hun kinderen baarden; dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam. 5 Toen de Eeuwige zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was,  6 berouwde het de Eeuwige, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart.  7  En de Eeuwige zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.  8 Maar Noach vond genade in de ogen van de Eeuwige. 

 

Jes. 42:5-43:11 5 Zo zegt God, de Eeuwige, die de hemel schiep en hem uitspande; die de aarde uitbreidde met alles wat daaruit ontsproot;  die aan de mensen die daarop wonen, de adem gaf en de geest aan hen die daarop wandelen:  6  Ik, de Eeuwige, heb u geroepen in gerechtigheid, uw hand gevat, u behoed en u gesteld tot een verbond voor het volk, tot een licht der natiën:  7  om blinde ogen te openen, om gevangenen uit de kerker te leiden, uit de gevangenis wie in duisternis gezeten zijn.  8  Ik ben de Eeuwige, dat is mijn naam, en mijn eer zal Ik aan geen ander geven noch mijn lof aan de gesneden beelden.  9  Het vroegere, zie, het is gekomen, en nieuwe dingen kondig Ik u aan; voordat zij uitspruiten, doe Ik ze u horen.  10  Zingt de Eeuwige een nieuw lied, zijn lof van het einde der aarde, gij die de zee bevaart en haar volheid; gij kustlanden en hun bewoners.  11  Laten de woestijn en haar steden de stem verheffen, de dorpen waar Kedar woont ; laten de rotsbewoners jubelen , laten zij van de top der bergen juichen.  12  Laten zij de Eeuwige eer geven en zijn lof in de kustlanden vermelden.  13 de Eeuwige trekt uit als een held; als een krijgsman doet Hij de strijdlust ontbranden ; Hij heft de strijdkreet aan, ja schreeuwt die uit; Hij betoont Zich een held tegen zijn vijanden.  14  Ik heb van oudsher gezwegen, Ik heb gezwegen en Mij ingehouden; nu zal Ik schreeuwen als een barende vrouw;  15  Ik zal snuiven en hijgen tegelijk. Ik zal bergen en heuvels verschroeien en al hun gewas zal Ik doen verdorren ; Ik zal rivieren tot land maken en plassen zal Ik doen opdrogen.  16  En Ik zal de blinden leiden op een weg die zij niet kenden; op paden die zij niet kenden, zal Ik hen doen treden; Ik zal de duisternis voor hen uit tot licht maken en de oneffen plaatsen tot een vlakte. Dit zijn de dingen die Ik doen zal en die Ik niet zal nalaten.  17  Zij zullen terugdeinzen en diep beschaamd worden, die op gesneden beelden vertrouwen; die tot gegoten beelden zeggen : Gij zijt onze goden.  18 Gij doven, hoort, en gij blinden, slaat uw ogen op om te zien.  19  Wie is er blind dan mijn knecht en doof als de bode die Ik zend? Wie is er blind als de volmaakte en blind als de knecht van de Eeuwige?  20  Gij hebt wel veel gezien,  maar gij hieldt het niet in gedachtenis;  gij hebt de oren wel open gehad, maar gij hebt niet gehoord.  21  de Eeuwige had er behagen in ter wille van zijn gerechtigheid een grote, heerlijke onderwijzing te geven.  22  Maar dit is een volk, beroofd en uitgeplunderd; men heeft hen allen in kerkerholen geboeid, in gevangenissen zijn zij weggeborgen; zij werden ten roof en er was geen redder; tot plundering en er was niemand die zeide: Geef terug.  23  Wie onder u neemt dit ter ore, schenkt er aandacht aan en luistert in het vervolg ?  24  Wie heeft Jakob tot plundering overgegeven en Israël aan berovers? Is het niet de Eeuwige, tegen wie wij gezondigd hebben , op wiens wegen zij niet hebben willen gaan, en naar wiens wet zij niet geluisterd hebben?  25  Daarom stortte Hij de grimmigheid van zijn toorn over hen uit en het geweld van de oorlog. Dat zette hen rondom in vlam , maar zij sloegen er geen acht op ; ja, het stak hen in brand, maar zij namen het niet ter harte.  43:1 Maar nu, zo zegt de Eeuwige, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder, o Israël: Vrees niet, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen,  gij zijt Mijn.  2  Wanneer gij door het water trekt, ben Ik met u; gaat gij door rivieren, zij zullen u niet wegspoelen; als gij door het vuur gaat, zult gij niet verteren en zal de vlam u niet verbranden.  3  Want Ik, de Eeuwige, ben uw God, de Heilige Israels, uw Verlosser; Ik geef Egypte, Ethiopie en Seba als losgeld in uw plaats.  4  Omdat gij kostbaar zijt in mijn ogen en hooggeschat en Ik u liefheb, geef Ik mensen voor u in de plaats en natien in ruil voor uw leven.  5  Vrees niet, want Ik ben met u; Ik doe uw nakroost van het oosten komen en vergader u van het westen.  6  Ik zeg tot het noorden: Geef, en tot het zuiden: Houd niet terug, breng mijn zonen van verre en mijn dochters van het einde der aarde,  7  ieder die naar mijn naam genoemd is, en die Ik geschapen heb tot mijn eer, die Ik geformeerd heb, die Ik ook gemaakt heb.  8 Doet het volk uitgaan, dat blind is, al heeft het ook ogen, en dat doof is, al heeft het ook oren.  9  Alle volken zijn samen vergaderd en de natien hebben zich verzameld. Wie onder hen kondigt dit aan en doet ons het verleden horen? Laten zij hun getuigen voorbrengen, opdat zij in het gelijk gesteld mogen worden en men het hore en zegge:  Het is waarheid.  10  Gij zijt, luidt het woord van de Eeuwige,  mijn getuigen, en mijn knecht, die Ik verkoren heb , opdat gij het weet en in Mij gelooft en inziet, dat Ik dezelfde ben;  voor Mij is er geen God geformeerd en na Mij zal er geen zijn 11  Ik, Ik ben de Eeuwige, en buiten Mij is er geen Verlosser. 

 

 

 

 

 

 

Links voor bestudering van het  Thoragedeelte:

 

Nederlands:

http://www.joodsleven.nl/

http://www.nik.nl (onder Over Jodendom, Parasje van de week)

http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/

 

Engels:

http://ravkooktorah.org/

http://www.machonmeir.net/

http://www.torah.org/learning/torahportion.php3

http://www.chabad.org/parshah/default.asp

http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm

http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml

 

 

 

Start ] Omhoog ] Nr2 - No'ah ] [ Inhoud ]

Voor vragen of opmerkingen over deze website verzenden aan
webmaster@shalom-center.org
Laatst bijgewerkt: 29 november 2021